7 september 2018
Spraakverwarring over verschoon- en taboewoorden
Ik kijk met enige verbazing naar jongens en meisjes uit de zachte sector die zich tijdens vergaderingen buigen over de vraag hoe ze in hun brochures of persteksten een of andere handicap, sorry beperking, zullen benoemen, want het vorige verschoonwoord is net weer onbruikbaar geworden omdat het toch opnieuw blijkt te kwetsen.
Ik hoorde laatst een moeder pleiten om haar zoon met een ernstige verstandelijke beperking ‘neurologisch divers’ te noemen. Als ik haar daarmee plezier kan doen, waarom niet: zo slecht is mijn karakter nu ook weer niet. Als door de normale woordinflatie binnen afzienbare tijd die verzachtende omschrijving toch ook weer kwetsend geworden is, zal ik opnieuw met genoegen de omschrijving gebruiken die ze dan zullen fabriceren. Maar inderdaad, woordinflatie zorgt ervoor dat woorden iets anders gaan betekenen of minstens een andere gevoelswaarde krijgen. Debiel was bijvoorbeeld een gewone technische term uit de psychologie. Na verloop van tijd verbloemen de woorden nog onvoldoende en moet de taalgebruiker mee opschuiven: vroeger vond je iemand die ‘neurologisch divers’ was in een gekkenhuis, dan in een krankzinnigengesticht, vervolgens in een psychiatrische inrichting, een psychiatrisch ziekenhuis om dan uiteindelijk in een psychiatrisch centrum terecht te komen. Toen ik jong was waren er onderontwikkelde landen, maar dat bleken enkele jaren later minder ontwikkelde landen te zijn die ontwikkelingslanden werden om vandaag de derde wereld te vormen. Voor alles wat gevoelig ligt of zou kunnen liggen bestaat er wel een lijstje: vroeger was je een gebrekkige, toen werd je gehandicapte, mindervalide, andersvalide en vandaag ben je een persoon met een beperking.
Het liet zich voorspellen dat bij de herinrichting van het vernieuwde Afrikamuseum ook de voorbijgestreefde koloniale woordenschat aan vernieuwing toe moest zijn. Terecht zou je zeggen, maar nadat ze er een wetenschappelijke commissaris op losgelaten hadden, kreeg je het volgende: jungle wordt tropisch regenwoud, hut wordt huis, stammen zijn etnische groepen, Hottentot wordt Khoisan en de mooiste, slaaf wordt ‘mens die verhandeld wordt als koopwaar’. En wat vindt u van deze: tamtam wordt spleettrommel … ik verzin het niet ( antropologe Bambi Ceuppens in De Standaard 4/9/2018).
Het eufemisme werd niet de laatste jaren uitgevonden, maar ik heb toch de indruk dat er een versnelling optreedt. Verschoonwoorden bestaan al sinds de mens de zaken mooier wil voorstellen dan ze in werkelijkheid zijn. Het N-woord is al een hele tijd absoluut verboden, terwijl het oorspronkelijk zonder veel bijbedoelingen gebruikt werd als je iets over Afrikaanse mensen wilde zeggen. De blanke blijkt dan weer wit geworden te zijn omdat blank iets te veel onterechte zuiverheid impliceert.
Of gaat het misschien helemaal niet over een werkelijkheid die mooier moet worden voorgesteld? Gaat het over een terecht moreel voortschrijdend inzicht waarbij de taalgebruiker zelf aanvoelt dat de connotaties die bij een woord horen gewild of ongewild denigrerend zijn?
Of gaat het over een opgeëist recht op lange tenen waarbij iemand de kans ziet eigen lichtgeraaktheid uit te vergroten tot een racistisch ‘isme’? Laat me raden, het zal een en/en-verhaal zijn. Maar ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er vandaag meer aan de hand is. Goede bedoelingen hebben immers vaker de neiging om door te schieten. Het zijn trouwens niet altijd de achtergestelden zelf die verongelijkt reageren. Dikwijls zijn de luidste eisers mensen die, tevreden met zichzelf, de gediscrimineerde medemens paternalistisch in verdediging nemen en vanop hun morele heuveltje neerkijken op iedereen die niet voldoet aan hun hoge ethische standaarden.
Valt er een analogie met de #MeToo-beweging te bespeuren? Daar zie je ook protest, dat aanvankelijk meer dan terecht was, uitmonden in verontwaardiging over de ongevraagde kus van de sprookjesprins op de lippen van de Schone Slaapster. Of de verpreutsing die toeslaat op l’Ile du Levant waar nudisten nochtans al decennia rondliepen in het kostuum dat ze van God gekregen hadden.
Het wordt een stukje met meer vragen dan antwoorden. Ik voel bij die taalgevoeligheden wel iets: ik vind daar wel iets van, maar wat hebt u daar aan? Morele kwesties zijn immers verdomd moeilijk met een bewijs te beslechten. Het is niet dat de ene mening niet beter onderbouwd en waardevoller kan zijn dan de andere, maar toch. Pakweg over dertig jaar vragen we ons misschien af hoe we het anno 2018 in ons hoofd haalden om over vlees eten te spreken als een gewone culinaire voorkeur en niet als een vorm van moord vergelijkbaar met antropofagie. Veranderende betekenissen spelen niet alleen een rol in de wereld van de gevoeligheden en connotaties rond de gediscrimineerde medemens, maar ook in de sociologie en dus in de politiek. Daar kun je zonder het zelf te beseffen zomaar in een andere sociale klasse terecht komen.
Ik geef toe, het verbaasde me ook, want ik had het met mijn pensioentje niet meer verwacht, om tot de elite gerekend te worden. Als je uit het volk komt, hard werkt, goed spaart en dan tot de lagere middenklasse doorstoot, tot daar aan toe, maar de elite. Neen, ik had het niet zien aankomen. Met de nieuwe invullingen van categorieën als ‘het volk’ en ‘de elite’ hebben ze het dan ook niet over financiën. Je kunt volks, zelfs een beetje plebejisch zijn met een dikke bankrekening en je kunt net zo goed tot de verfijnde elite behoren zonder een rooie duit. Het hangt er allemaal maar vanaf wie het woord in de mond neemt en in welke context dat gebeurt. Het kamp waartoe de commentator behoort, bepaalt of het een scheldwoord, dan wel een geuzennaam is. Let goed op de context en de lichaamstaal als iemand je bijvoorbeeld een Gutmensch noemt. Valt het mee, dan is het een geuzennaam en bedoelt hij dat je, niettegenstaande de verharding van de maatschappij, toch het hart nog op de juiste plaats hebt zitten. Waarschijnlijk bedoelt hij te linkerzijde. Soms echter krijg je het woord toegesnauwd voorafgegaan door ‘politiek correcte’. Dan bedoelt je gesprekspartner dat je een naïeveling bent die niet wilt inzien dat al die moreel hoogstaande hulpvaardigheid en tolerantie mee verantwoordelijk zijn voor de invoer van religieus geïnspireerde ongein.
Wie behoort er dan tot die elite of tot het volk? Twee woorden die hun taak in onze taal jarenlang probleemloos volbracht hebben en nu zodanig overvuld geraken met betekenissen dat je er een definitie bij nodig hebt. Het is trouwens ook niet zo eenvoudig een goed sluitende en compacte definitie te geven, want dit soort containerbegrippen betekenen na een tijdje alles en dus niets meer.
Geen definitie, maar een onvolledige opsomming van dikwijls voorkomende kenmerken dan maar: als je tot de elite behoort, dan is de kans groot dat je hogeropgeleid bent, de kinderen in de bakfiets naar een systeemschool brengt, dat je milieubewust en zeer tolerant bent, dat je in je eigen biotoop heel wat gekleurde mensen maar weinig arbeiders vindt. Je begrijpt niet hoe overwegend arme mensen voor Trump, Brexit of extreemrechts kiezen. Je hebt hoe dan ook minder contact met dat proletariaat dat je nochtans beweert te respecteren en verdedigen. Je stelt met klem dat niet alle migranten problemen veroorzaken, dat niet alle moslims terroristen zijn. Je zegt dat op verwijtende toon en gebruikt woorden als monolithisch, discriminatoir en amalgaam. En vooral: je stemt rood, groen of eventueel lichtblauw.
Behoor je tot het andere kamp dan ben je soms wel, maar meestal niet hogeropgeleid. Je begrijpt niet dat de overheid zich blijkbaar meer zorgen maakt over genderneutrale toiletten of drie omgehakte bomen dan over jouw koopkracht en jobzekerheid. Politici van de partij waarvoor jij, je ouders en grootouders altijd gestemd hebben, spreken jouw taal niet meer. Uit frustratie stem je voor Trump, Brexit of extreemrechts. Je wilt best aannemen dat niet alle migranten problemen veroorzaken, maar je kunt alleen een exotische buurt betalen waar wél problemen zijn. Milieubewustzijn, allemaal goed en wel, maar waarom heb je dan het gevoel dat jij zowat de enige bent in je gekleurde straat die zijn huishoudelijk afval gesorteerd op de stoep zet? En vooral, je aanhoort verbitterd de verwijten van de elite vanwege jouw ruk naar rechts.
Natuurlijk moet je nog altijd op de context blijven letten, want om de taalonduidelijkheid te laten voortduren bestaan de ‘oude’ betekenissen van volk en elite ook nog altijd.
Waarschijnlijk hebben die supersnelle betekenisveranderingen en bijbehorende woordinflatie iets te maken met de sociale media en hun onpersoonlijkheid. Aan een gewone ouderwetse cafétoog laat je het wel uit je hoofd om iemand een racist of nazi te noemen als zijn mening je niet aanstaat. Aan de wereldwijde internettoog heb je dat onvriendelijk bedoelde epitheton te pakken zodra je meer dan twee vraagtekens plaatst bij de zegeningen van de multiculturaliteit.
En? Weet u al of u tot de elite of het volk behoort? Laat me opnieuw raden … het is een en/en-verhaal.
Meer van Max Schneider