15 mei 2023
Paul van Ostaijen
De dichter die de wereld wilde veranderen
Eindelijk, eindelijk is er een boek over Paul van Ostaijen! Een kloek boek, een dik boek, een bijzonder sterk boekwerk, vol van Pol en Paul, Polte, Polleken, olleke Polleke. Komt dat zien, komt dat lezen. Het moest het moet het mag er wezen. Zeker weten.
Biograaf Matthijs de Ridder heeft een machtig boek geschreven over deze literaire grootheid in de Vlaamse geschiedenis. Bijna een eeuw dood en nu pas een volwaardige biografie: ’t is vreemd en ’t voelt onrechtvaardig aan. Maar dit indrukwekkend boekwerk maakt veel goed. Het is een mooi uitgegeven kolos. Ruim negenhonderd bladzijden dik, rijkelijk geïllustreerd, leeslint aanwezig, plus achteraan een feestelijke katern bevattende illustraties in kleurendruk. Voorwaar een fraai eerbetoon. En, let wel: bijna 1,8 kilo zwaar! Je kunt tijdens het lezen ook werken aan de musculatuur van je armen, zo je wil. Ik wisselde soms af. Ik legde deze turf een poos opzij en nam dan een pocket ter hand, een bloemlezing uit Van Ostaijens werk, amper 150 gram. Noem het een intervaltraining. Van Geert Buelens verscheen in 2001 Van Ostaijen tot heden, een nog dikker boek, maar dat behandelt eerder het werk van de dichter en zijn invloed op de Vlaamse poëzie, waarbij Buelens van Ostaijen hanteert als een soort poolster om te navigeren door de sterrenhemel der Vlaamse dichters, die met fonkelen begonnen na van Ostaijen.
Wie is er niet vertrouwd met het werk van Van Ostaijen? Ik had een uitstekende leerkracht voor het vak Nederlands en in zijn cursus over de Nederlandstalige literatuurgeschiedenis ging de meeste aandacht naar van Ostaijen: wel drie van zijn gedichten kwamen aan bod. De leraar had het al enkele maanden gehad over rederijkers, Tachtigers en Negentigers, plechtstatig en hoogdravend geëmmer, terwijl ik zat te mijmeren over meisjes. “Kom ik aan bod in ’t diepst van uw gedachten?” (not even close) Tot ik plots werd gewekt door de roos de reus de roos van de reus en dicht werd de deur van de doos gedaan: een luchthartig bruisend gedicht, vrij en vrolijk. Het ging van Boem! Paukeslag van Paul.
Mijn moeder had een Singer Singer naaimasjien! Het ding werkte zelfs zo ritmisch als het gedicht. Zie ik in mijn tuin, wanneer de lente zich aandient, het jonge groen uit de aarde kruipen, dan schiet onherroepelijk ‘Guido Gezelle’ door mijn hoofd (het gedicht, niet de dichter): “Plant / fontein / scheut die schiet /…”. En knaapje Marc die ochtend, goedgehumeurd groetend… Tussen haakjes, één van de vele aardigheden in deze biografie is de afbeelding van “visserke-vis”, met de pet en de pijp: die blijkt echt te hebben bestaan! (Het is een Franse vis die in de tijd van van Ostaijen als aprilvis op postkaarten een mooie carrière had.) En mocht ik in Oostende, of Cadzand, een chimpansee wee zien staren naar de zee… (of een baviaan naar de oceaan).
Maar terug naar het boek van Matthijs de Ridder. Negenhonderd bladzijden gewijd aan een man die amper 32 jaar oud werd. Hier gaat een serieuze boom opgezet worden, een sterke, hoge boom. Aanvankelijk neemt de auteur ruim de tijd om de leefwereld van het kind Pol te schetsen: geboren in 1896 te Antwerpen onder de naam Leopold. Later zou de dichter elke verwijzing naar koning Leopold onmogelijk maken door van Pol naar Paul te gaan. Maar er volgen flinke uitweidingen over de Belgische politiek, het Flamingantisme, de macht van de katholieke kerk, het onderwijs, de Congo-kwestie. De dertienjarige Paul leest het boekje Wat is kunst? van Tolstoj, daarop volgen twee bladzijden louter over deze Russische auteur en zijn laatste levensdagen. Het gegeven dat Van Ostaijen enkele jaren later sportverslagen schrijft voor een krant brengt de biograaf gul aan het vertellen over de bokscultuur in het Antwerpse, in die mate dat sommige lezers zich misschien zullen afvragen: waar is Paul gebleven? Maar voor mijn part mag het altijd iets meer zijn, dus ik heb er geen probleem mee.
Van Ostaijen moet al schoolmoe geweest vanaf zijn eerste dag in de kleuterklas. Hij sukkelt doorheen enkele scholen en amper achttien jaar oud gaat hij als klerk aan de slag op het Stadhuis van Antwerpen. In zijn zeer jonge tienerjaren was hij, ongetwijfeld vroegrijp, al erg politiek actief. Alsmaar sterker zoomt de biograaf in op Van Ostaijen, hoe dit anarchistisch-activistisch woelwater tijdens de eerste wereldoorlog het nachtleven induikt en het gezelschap opzoekt van kunstenaars en bohémiens. De impressionistische dichtbundel Music-Hall wordt uitgebracht. Na de oorlog vlucht hij naar Berlijn om vervolging te voorkomen want hij heeft - ondermeer - de franskiljonse kardinaal Mercier tijdens een processie iets te enthousiast staan uitfluiten. Daar vertoeft hij in een internationaal gezelschap van artistieke lieden en dicht de bundel Bezette stad ineen, ‘een vergif, als tegengif gebruikt’, zoals hij het stelt. In 1921 keert hij terug naar België, geniet burgerlijke amnestie en zoekt naar middelen om geld te verdienen: schrijven, werken in een drukkerij, het beheer van een kunstgalerie…
Van Ostaijen leeft halsoverkop, bezeten, als op de hielen gezeten, de biograaf doet alle moeite om hem bij te benen en hem op de voet te volgen. De oorlog der oorlogen heeft de wereld door elkaar geschud: de kunst spat uiteen in expressionisme, futurisme, dadaïsme, kubisme, ’t is me wat. Van Ostaijen kladt de zinnen op het papier, zijn gedichten lijken aan flarden geschoten, woorden vallen geveld neer. Het unieke van Van Ostaijen is dat in ijltempo zijn dichtkunst evolueert en blijft evolueren. De gedichten moeten gezien worden, gehoord worden want de woorden worden haast puur ritme, klankspelen, kinderlijk klinkend en van een bedrieglijke eenvoud. En het lijkt of in Vlaanderen geen andere schrijver hem, deze dandy, deze duiveldoetal, deze volstrekt eigenzinnige “tist" in zijn aanhoudende literaire revolutie volgen kan, volgen wil. Vereenzaming is het gevolg. In 1925 wordt tuberculose bij hem vastgesteld. Hij zou het best wat kalmer aan doen, maar dat blijkt onmogelijk. In een privésanatorium in een Waals dorpje overlijdt hij in 1928.
Exegetische besprekingen van zijn gedichten vind je niet in deze biografie. Geen woord over “Berceuse no.2”, “Berceuse presque nègre”, “Melopee”. Het is dan ook een biografie in de ware betekenis van het woord: een levensverhaal, en dat was al een hele opdracht. Matthijs De Ridder, neerlandicus, “handelaar in teksten”, is al jaren gefascineerd door Paul van Ostaijen en heeft met dit monumentale monnikenwerk een fantastische prestatie geleverd vol wetenswaardigheden. De eerste Kafka-vertalingen die buiten Tsjechoslowakije verschenen waren van de hand van Van Ostaijen! Een echt meeslepend boek. En je vraagt je na het uitgelezen te hebben af, nog enigszins nahijgend, wat (en of) deze Antwerpse wervelwind nog zou geschreven hebben mocht hij niet zo jong overleden zijn, wie hij zou geweest zijn in de jaren dertig? Verdomde tering…
Dirk Ooms
Meer van Dirk Ooms
Dirk Ooms