29 maart 2019
De Bourgondiërs. Aartsvaders van de Lage Landen.
Aan ‘De Bourgondiërs’ van Bart Van Loo kon je moeilijk voorbijgaan. Het boek werd met zoveel tamtam het nieuws ingegooid, zowel op televisie als in tijdschriften en kranten als op de radio - met bravoure optredens van de schrijver, lovende recensies, een zoveelste druk, vertaalrechten, … - dat het moeilijk anders kon dan dat je, als recensent, wantrouwig werd. De ervaring leert immers dat een boek tegenwoordig niet goed of bijzonder hoeft te zijn opdat er veel reclame rond wordt gemaakt en dat er echte ‘ondingen’ gelanceerd worden onder overdadig enthousiasme en bijzonder lovende “kritiek”.
Zeshonderd volgepropte pagina’s tekst, illustraties, kaarten; bibliografie, noten, chronologisch overzicht, een alfabetische lijst van historische figuren, stambomen en vorstenhuizen, illustratieverantwoording en register…. Het is nogal overweldigend, en dat allemaal over de Bourgondiërs “die we toch min of meer nog wel kennen van uit onze geschiedenislessen en die daarin toch maar een bescheiden plaats innamen”….
Het grote verhaal waarbinnen de geschiedenis van de Bourgondiërs een aanloop neemt, herkennen we: de Germaanse volksstammen, (alhoewel we van koning Gundahars – 435- waarmee de Bourgondische geschiedenis zou begonnen zijn, waarschijnlijk nog nooit gehoord hebben) de Hunnen, Karel Martel, Clovis (met zijn “God van Clotildis”), Karel de Grote, de verdeling van het Frankische Rijk. Dan volgt de samensmelting van een aantal domeinen die de nucleus gingen vormen van een nieuwe eenheid, die zou uitgroeien tot wat we later “Bourgondië” of “het Bourgondische Rijk” zijn gaan noemen, met de toch wel gekende litanie van hertogen Filips de Stoute, Jan zonder Vrees, Filips de Goede, Karel de Stoute, Maria van Bourgondië en Maximiliaan van Oostenrijk,…. Binnen het verhaal van deze Bourgondische vorsten speelt zich natuurlijk ook het verhaal van Vlaanderen af dat “transformeerde van een moerassig achterland tot de “Sillicon Valley” van de Middeleeuwen op technologisch, industrieel en commercieel vlak.”
Als je nog maar enkele bladzijden gelezen hebt, besef je dat je de kritische zin waarmee je je lectuur begon, al helemaal bent vergeten. Want Bart Van Loo is een meesterverteller. Hij tovert de historische “figuren” om tot mensen van vlees en bloed, met hun eigen talenten, (on)hebbelijkheden, bespeeld door hun eigen historisch lot. Mensen die (re)ageren binnen die bepaalde omstandigheden, met de inzichten die ze hadden… Bart Van Loo vertelt niet enkel hun verhaal, maar maakt dat verhaal ook nog eens interessant, spannend zelfs, met de “beeldende forsheid” en de “sappige kleurigheid“ van de hofschrijver van Filips de Goede, Karel de Stoute en Georges Chastellain, die hij duidelijk bewondert…
Natuurlijk komt dan opnieuw je kritische zin naar boven: offert deze “verteller” niet soms de échte, droge, geschiedkundige feiten op aan de stroom en de magie van het verhaal? Iemand die dingen schrijft zoals “ …had Jacoba van Beieren de pijp aan Maarten gegeven” en die als titels voor zijn hoofdstukken opzettelijk krasse headlines gebruikt als “Ik geef mijn borsten te eten aan de honden.” klinkt op zijn minst populariserend.
Maar dan geeft de auteur zo verbluffend blijk van een tot in details verteerde kennis van “zijn” geschiedkundig onderwerp als betrof het een vijver waarin hij enthousiast rondzwemt en waarvan hij iedere millimeter schijnt te kennen… zodat je dat kleine euvel met gerust geweten opzij schuift.
Maar dan geeft de auteur zo verbluffend blijk van een tot in details verteerde kennis van “zijn” geschiedkundig onderwerp als betrof het een vijver waarin hij enthousiast rondzwemt en waarvan hij iedere millimeter schijnt te kennen… zodat je dat kleine euvel met gerust geweten opzij schuift.
Zijn kennis is werkelijk overweldigend. Hij telt de weken die Karel de Stoute en Margaretha na hun huwelijk in Damme (!) samen doorbrachten tussen 1468 en 1475, schrijft over die “Vergeten dag in Lier, 20 oktober 1496” toen de “Westerse Geschiedenis kantelde”, geeft een sublieme “Geschiedenis van het Toernooi”, beschrijft, zeer raak, de hoofse liefde (“een soort handleiding voor subtiel overspel”), levert inzicht in de democratisering van het Christendom, die van het bezit van priesters en monniken een volksgodsdienst werd, “beleden door kardinaal en bakker, monnik en huurling, priester en boer”. En tussendoor geeft hij gul tips zoals “Om de tere schoonheid van de late Middeleeuwen te omarmen” moet je naar het Museum van Schone Kunsten in Dijon en naar Champmol met onder andere de Mozesput en het portaal van de oude kerk.”
Eigenlijk is zijn Bourgondisch verhaal zo dichtgepakt met kleine, gedetailleerde, verhelderende details en verhalen, met kenschetsende kleine feiten, dat het je soms gaat duizelen en je wel moet pauzeren…. Een feest van een boek, even overvloedig als de Bourgondische feesten die er in beschreven worden, even overdadig en fascinerend.
Viktor De Raeymaeker
Meer van Victor De Raeymaeker