Rainer Maria Rilke
Yves Claeys
fictie
  • 34 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

14 augustus 2025 De sonnetten aan Orpheus
De sonnetten aan Orpheus zijn een vrij laat werk van Rilke, uit begin 1922. De auteur beschouwde ze zelf als een bijkomstigheid bij de door hem hoog aangeslagen ‘Elegieën van Duino’, ontstaan in één en dezelfde creatieve storm. Critici delen deze mening niet altijd en zien het als minder hoogdravend, menselijker, kalmer, berustender dan de aan mystiek dichterlijke, onchristelijke extase gewijde elegieën. Beide werken worden tot zijn beste gerekend. Deze tweetalige editie doet alvast recht aan één ervan.
Rilke (1875 - 1926) was een Praagse Sudetenduitser uit een boerengeslacht, dat zichzelf een afstamming van Karinthische adel toeschreef. Deze iets jongere tijdgenoot van Kafka bevrijdde zich van zijn katholieke, Duitse burgerlijke opvoeding en ruilde ze in voor een pan-Europese, niet-confessionele religiositeit. Gedoopt als René dankt hij zijn naamsverandering tot Rainer in 1897 aan Lou Salomé, met wie hij gedurende drie jaar een verhouding had. Van Rodin was hij in 1905 en 1906 privésecretaris. Aan het einde van zijn leven, vanaf 1923, schreef Rilke hoofdzakelijk nog in het Frans. Tot zover wat biografische weetjes die de dichter enigszins situeren.
De 55 sonnetten, in twee delen opgesplitst, opgedragen aan de nagedachtenis van de jong overleden dochter van een vriendin, respecteren van het klassieke sonnet wel de structuur van 2 strofen van 4 regels (kwatrijnen), gevolgd door 2 strofen van 3 regels (terzinen), maar niet het metrum en het rijmschema. Enkele bestaan uit verzen van slechts een 3 à 5-tal korte woorden.
Inhoudelijk zijn ze vrij dromerig en etherisch, met vaak onbestemde beelden van lied, gezang, dans, geluid, licht en ruimte. De natuur en het reine halen het steevast op de machine, zonder dat tirades tegen de laatste worden afgestoken. Directe ervaring wordt hoger gewaardeerd dan beschrijving, benoeming of analyse. In alle toonaarden worden een niet nader bepaalde overgave en een overstijging van tegenstellingen als leven en dood bezongen en wordt bejubeld hoe zwaarte, melancholie en klacht uitmonden in de verlossende lichtheid van een vreugdevolle aanvaarding en een wetend, doorleefd en matuur ‘ja-zeggen’ dat het lijden achter zich laat. In dit laatste is een duidelijke Nietzscheaanse invloed te herkennen, terwijl tegelijkertijd een schaduw vooraf lijkt te worden geworpen naar het latere existentialisme. Ondanks deze niet mis te begrijpen boodschap is er meer sfeerschepping dan echt harde symboliek of duidelijke betekenis, zekere in de latere sonnetten. Er wordt hiertoe gretig gebruik gemaakt van wat Doppelbereich wordt genoemd, zoals het verband tussen leven en dood, dat zowel paradoxaal als onontkoombaar is, en van synesthetische uitdrukkingen als ‘polyfoon hemellicht’.
Zonder vertrouwd te zijn met de ‘Elegieën’, de sonnetten mogen gerust eveneens bestempeld worden als extatisch, mystiek en spiritueel. Orpheus is niet alleen de zanger die de natuur weet te verstillen. Mocht het niet al wonderlijk genoeg zijn dat hij in open natuur de dieren van het veld weet aan te trekken met zijn lyrisch talent – daar waar u en ik op een bankje in het park slechts wat half gedomesticeerde duiven en eenden weten te lokken en dan nog enkel voorzien van voldoende kruimels – hij heeft ook een centrale rol in het Orphisme, een vroege mysteriecultus uit de Oudheid, zij het geen zuivere. Men herkent in de Orphische legende en leer een aantal bekende thema’s zoals een afdaling ter helle en een overwinning op de dood, te danken aan een ter dood gebrachte verlosser, die de dood niet tot zwijgen kan brengen. Als zoon van een muze en een sterveling is Orpheus bovendien een halfgod en beschikt over zowel een goddelijke als een menselijke natuur (1, VI).
Rilke werkt dit niet echt uit in zijn sonnetten maar gebruikt het als achtergrond en onderbouw voor een poëzie waar adepten van new age, mindfulness, yoga, flower children van weleer en theologen à la Teilhard de Chardin kunnen van smullen. Voor anderen zal zijn van een christelijk carcan ontdane spiritualiteit neerkomen op mystiek geleuter en vergelijkbare hoogdravende onzin, die zij enkel in een humoristische context waarde toedichten. De vertaler van dienst, Gerard Kessels, oud-journalist en -columnist die ook andere vertalingen van Rilke voor zijn rekening nam, hoort daar geenszins bij.
Poëzie moet zowat het moeilijkste literaire genre zijn om te vertalen. Maak van een sonnet uit één taal maar eens één uit een andere. De inspanning is aanzienlijk, voor een resultaat dat het zelden haalt op het origineel. Tegelijkertijd inhoudelijke en woordelijke betekenis, metrum, eindrijm en alliteratie respecteren, het lijkt onbegonnen werk. Keuzes kunnen niet anders dan zich opdringen: wil men het ene behouden, dan zal het andere moeten opgeofferd worden, zelfs wanneer talen zo dicht bij elkaar staan als het Nederlands en het Duits. Voor elke keuze die gemaakt wordt zijn er talloze andere mogelijk. Slakken genoeg dus om zout op te leggen, zo men dat zou willen. Over geuren en kleuren valt dan wel niet te disputeren, men kan er wel over discussiëren en erover van gedachten wisselen.
Deze editie heeft zoals gezegd de verdienste een tweetalige te zijn en dit mogelijk te maken. Elke lezer kan zo ver in het oorspronkelijke Duits duiken als zijn kennis en voorkeur toelaten en zich in deze hoogstpersoonlijke materie een eigen opinie vormen. Hier mag het volstaan te vermelden dat de vertaler niet altijd het oorspronkelijk rijmschema volgt, maar er op enkele uitzonderingen na in slaagt Rilkes verzen te laten rijmen. De oorspronkelijke zinsbouw dient daar soms aan worden opgeofferd, waardoor o.a. de vertaling iets minder korte, directe zinnen bevat dan in het origineel. Los daarvan, de heer Kessels heeft ontegensprekelijk de verdienste om de sonnetten van Orpheus te ontsluiten voor een breed publiek dat het Duits onvoldoende machtig is om Rilke in het origineel te lezen.
Hij biedt eveneens een voorwoord waarin hij zijn bewondering voor de auteur niet onder stoelen of tafels steekt en waarin sporen van de hogervermelde hoogdravende spiritualiteit te bespeuren zijn. Zo ook het nawoord en de enkele aantekeningen, die wel degelijk bijkomende informatie bevatten die de leeservaring verdiept, ook al zijn sommige ervan redundant.
Voor de kritische pluralistische lezer, ter overdenking nog deze tegenstem van Beaumarchais, bekend als schrijver van de oorspronkelijke toneelstukken ‘Le Marriage de Figaro’ en ‘Le Barbier de Séville’: “Ce qui ne vaut pas la peine d’être dit, on le chante”.

Yves Claeys
Rainer Maria Rilke
Yves Claeys
fictie
Yves Claeys (1965) studeerde wijsbegeerte en bedrijfskunde. Lang geleden vroeg hij zich af wat Godfried van Bouillon met vleesnat te maken had.
_Yves Claeys Recensent
Meer van Yves Claeys

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies