19 februari 2022
Een kleine cultuurgeschiedenis van de (grote) neus.
Wat kan een kunsthistoricus (sic) zoals Caro Verbeek, die zelf ook gezegend is met een flinke neus, veel anders dan een boek schrijven over opvallende en grote neuzen in de geschiedenis, de kunst en de cultuur? Dat leverde dit bijzonder fraai uitgegeven en rijkelijk en kleurrijk geïllustreerd werk op.
De auteur ging op zoek naar figuren uit onze beschaving die opvielen door de vorm en/of de afmetingen van hun voorgevel, en naar de al dan niet wetenschappelijke indelingen die van het menselijk reukorgaan gemaakt zijn. Ze stelt daarbij vast dat de neus niet het minst een betekenisvolle rol toebedeeld heeft gekregen. Uit de vorm en vooral de afmetingen van de neus leidde men resoluut positieve of juist negatieve karakteriële eigenschappen af, alsof die innerlijke eigenschappen noodzakelijkerwijs aanleiding gaven tot een dergelijke specifieke fysieke vormgeving bij een persoon. Het is natuurlijk ook mogelijk dat men is voortgegaan op het geprononceerde profiel van prominenten om dan dezelfde eigenschappen toe te schrijven aan personen met een gelijksoortig faciaal sieraad. Wel valt daarbij op dat lange tijd een flinke neus zowat vereist was bij mannen, terwijl dat bij vrouwen veeleer als een ontsiering beschouwd werd. De hele kwestie van het uiterlijk als een weerspiegeling van het innerlijk heeft al bij al weinig grond onder de voeten, alle volkswijsheid en pseudowetenschap ten spijt. Zo wordt het courante idee dat de afmetingen van de neus van een man recht evenredig zijn met de afmetingen van dat andere prominente orgaan niet bevestigd door de feiten, in zoverre daarover concreet veldonderzoek gebeurd is, natuurlijk. Dat geldt evenzeer voor het veronderstelde omgekeerd evenredige verband tussen de grootte van de vrouwelijke neus en haar… vruchtbaarheid.
Het meest boeiende aspect van dit werk is ongetwijfeld de opvallende rijkdom aan zonder meer prachtige artistieke en historische illustraties, bijna alle in fraaie kleuren, die de auteur volop de gelegenheid bieden om aan de hand van prachtige afbeeldingen uit de beeldende kunsten typische of ‘karakteristieke’ neuzen te laten zien en daarbij zowel boeiende kunsthistorische bedenkingen te maken als er leuke anekdotische weetjes aan vast te knopen, niet zelden met autobiografische elementen. Dat maakt van deze publicatie een waar genoegen voor de lezer, en een feest voor het oog. Hier toont de auteur zich van haar beste kant, en ik bedoel dan haar meesterlijke professionele kwaliteiten, en niet een van haar overigens elegante kanten die ze ons laat zien op haar sprekende portretten (211 en de binnen-vouw van de achterflap).
Caro Verbeek is naar verluidt bovendien geurwetenschapper: ze promoveerde op ‘kunsthistorische geuren’. Haar belangstelling gaat dus niet alleen naar de uiterlijke vorm van de neus, maar nadrukkelijk ook naar de functie, het ruiken, de sensatie van het waarnemen van geuren, of juist de afwezigheid ervan, de anosmie, een verschijnsel dat recentelijk onder de aandacht gekomen is als een tijdelijk nevenverschijnsel van de corona-infectie. Toepasselijke olfactorische bijzonderheden en wetenswaardigheden duiken dan ook op bijna elke bladzijde op. Er ontgaat haar ook vrijwel geen enkele woordspeling, synoniem of grapje over de neus.
Zoals het een kunsthistorisch boek betaamt, is dit boek uitzonderlijk fraai vormgegeven: gebonden in volle band, inclusief kapitaalbandjes, voortreffelijk van typografie, met leuke rode kleuraccenten voor de tussenkopjes, de onderschriften en de paginanummers. Zoals we al opmerkten zijn de illustraties overvloedig en van hoge kwaliteit. Er zijn (bijna!) geen typo’s, en evenmin (bijna!) geen versprekingen of taalfouten. Ik vermeld slechts ‘grit’ waar waarschijnlijk grid bedoeld is (blz. 40), een enkele dt-fout (82). Lyell was natuurlijk geen botanicus maar een geoloog (99) en Asa Gray was geen ‘botaniste’, maar ondanks de voor ons vrouwelijk klinkende voornaam een man, zoals blijkt uit zijn portret, waarbij niet de neus maar de fraaie sinterklaasbaard de weggever is. Dat de minuscule steentjes van antieke mozaïeken vermicelli (wormpjes) zouden genoemd worden (106), daarvan vond ik nergens bevestiging; het gaat om tesserae, die samen ‘als wormen’ in golvende lijnen rond de contouren van de figuren het opus vermiculatum (wormvormig werk) vormen (vandaar misschien de culinaire lapsus). De naam van Geppetto (niet Gepetto!), de ‘vader’ van Pinokkio (die hier wegens zijn bij het liegen groeiende neus niet mocht ontbreken) in het verhaal, heeft wellicht niet te maken met ceppo, boomstronk, zoals vermeld (122): het is een familiair diminutief voor Guiseppe, zoiets als Seppe(ke). Maar dat zijn slechts scrupules, die niets afdoen aan de onmiskenbare overvloedige kwaliteiten van deze kleine maar fijne cultuurgeschiedenis van de (grote) neus.
P.S. Dit boek werd me door de uitgeverij ongevraagd toegestuurd, samen met een andere publicatie waarvan wel om een recensie-exemplaar verzocht was. Een mens gaat zich dan afvragen waarom je de uitverkorene bent? Tenzij iemand bij Atlas Contact mij van ziens kent, natuurlijk.
Karel D’huyvetters
Meer van Karel D'huyvetters
Karel D’huyvetters