20 februari 2022
Ik ben geen witte man. Over racisme en woke-activisme.
De titel doet vermoeden dat de auteur zich afzet tegen de trend om ‘blank’ te vervangen door ‘wit’, en dat is natuurlijk ook zo. Maar zowel bij deze auteur als bij alle andere betrokkenen gaat het even natuurlijk niet om een sjibbolet, of om taalzuiverheid of -gevoeligheid. De onderliggende problematiek is die van de discriminatie.
Van Dale: ‘verwerpende onderscheiding, achterstelling, negatieve beoordeling en behandeling van iets, iem. of een groep op grond van bepaalde, niet ter zake doende kenmerken als ras, huidskleur, sekse, geaardheid e.d., m.n. het zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun sekse, ras, godsdienst of levensovertuiging’. Etymologisch gaat discriminatie inderdaad terug op het Latijnse werkwoord discernere, onderscheiden. Dat mensen verschillend zijn en dus van elkaar onderscheiden kunnen worden, dat hoeft geen betoog, en evenmin dat we dat ook voortdurend en zonder ons daarvoor te schamen doen. Discriminatie heeft echter duidelijk een negatieve connotatie: ‘verwerpende onderscheiding’, wat op zich ook verwerpelijk is. Men mag vanzelfsprekend de eindeloos vele verschillen vaststellen tussen mensen, maar dat mag geen moreel oordeel impliceren of expliciteren. Waarom niet? Omdat mensen ondanks alle verschillen gelijk zijn in hun mens-zijn. Tot dat inzicht is men, althans in theorie, al sinds de oudheid gekomen, en het is de basis van zowel de westerse godsdiensten als van de Verlichting. In de praktijk is die gelijkheid veeleer een ideaal dat dient nagestreefd te worden, en zo wordt het ook geformuleerd in wetten en besluiten, niet het minst in de Universele verklaring van de rechten van de mens.
Mensen verschillen individueel. Door de complexiteit van ons organisme is het statistisch uitgesloten dat er ooit twee genetisch identieke mensen zouden zijn. Bovendien zijn ook de omstandigheden voor iedereen in meerdere of mindere mate verschillend. Er zijn echter ook collectieve verschillen, of collectieve kenmerken, zowel genetisch als cultureel. De consensus is nu dat geen van die kenmerken essentieel zijn, of een reden tot discriminatie (mogen) vormen. Dat is niet altijd en voor iedereen evident geweest, en in feite is dat, ondanks het mooie principe, nog altijd niet zo. Zelfs als men erkent dat iedereen gelijk is, qua mens, maakt iedereen spontaan en volkomen terecht een onderscheid tussen mensen op allerlei gronden. Van belang is dan of men daarbij voorbijgaat aan het gelijkheidsbeginsel, of de algemene wet overtreedt die discriminatie, oftewel ‘verwerpend onderscheid’ maken, verbiedt. Het gaat dus niet zozeer om het onderscheid dat we spontaan maken, maar om ons handelen, om het behandelen van mensen, om onterecht verschil maken, en om mensen onrecht aan te doen, op basis van niet-essentiële kenmerken.
Als alle mensen gelijk zijn, als mens, dan zijn er alleen maar niet-essentiële kenmerken. Het ligt evenwel voor de hand dat men de meest opvallende collectieve kenmerken niet alleen vaststelt, maar ook benoemt. Dat lijkt een eenvoudige zaak, maar als we daarop dieper ingaan, wordt het algauw heel ingewikkeld. Het begrip ‘ras’ is daarvan een goed voorbeeld. In de loop der tijd heeft men de opvallende uiterlijke verschillen tussen mensen vastgelegd in dat algemeen begrip dat duidelijke genetische grondslagen heeft, die deze verschillen, zoals huidskleur, haartype, en andere lichamelijke kenmerken veroorzaken. De genografie onderzoekt aan de hand van het DNA de afstammingsgeschiedenis van de mens, en onderscheidt Zuid- en Noord-Europa, het Midden-Oosten, Afrika, Azië en Amerika (inheems) als haplogroepen. Het blijft nog altijd zo dat ondanks deze duidelijke algemene specifieke genetische kenmerken alle mensen genetisch volledig gelijk zijn als mens; er is geen enkele reden om aan te nemen dat er enig essentieel verschil is. Dat blijkt bovendien uit het feit dat alle mensen onderling vruchtbaar zijn. Vaak zijn er niet-genetische verschillen die samenvallen met de genetische, zoals al blijkt uit de benaming van de groepen, die een geografisch kenmerk benoemt; taal valt eveneens vaak samen met andere kenmerken, maar niet noodzakelijk (de Basken behoren genetisch tot de Europese groep, maar hun taal niet), evenmin als godsdienst en nog veel meer kenmerken. Er is met andere woorden geen algemene term om de mensen zinvol in te delen; alle mogelijke verzamelingen overlappen op alle mogelijke manieren. Ras is dus een zeer onnauwkeurig en dus onbruikbaar begrip, net zoals etnie, volksgroep of zelfs afkomst. Dergelijke ‘algemene’ begrippen zijn niet alleen onwerkbaar, ze zijn tevens grotendeels irrelevant, omdat ze geen essentiële informatie bevatten.
Dat brengt met zich mee dat ook een term als ‘racisme’ problematisch is. Als het begrip ‘ras’ niet echt te definiëren valt, dan komt ook rassenwaan op losse schroeven te staan. De opvatting namelijk dat een bepaald ras ‘beter’ zou zijn dan een ander berust inderdaad op een misvatting, namelijk dat het begrip ras relevant zou zijn om mensen zinvol van elkaar te onderscheiden. Dat neemt echter niet weg dat er in de loop der tijd wel degelijk racisme is geweest en dat dit nog steeds aanwezig is in de samenleving. Men maakt zich dan niet alleen schuldig aan het onterecht discrimineren van mensen, maar tevens aan een kapitale denkfout.
Deze inleidende gedachten brengen ons hopelijk goed voorbereid bij de problematiek van het boek van Fons Mariën, dat inspeelt op een vrij recente problematiek, waarbij ‘de (oude, hetero) witte man’ geviseerd wordt omwille van zijn racisme en andere discriminerende opvattingen en gedragingen. Wat daarbij opvalt, is dat het steeds gaat om activisten uit minderheidsgroepen, zoals ‘niet witte’ mensen, niet-hetero’s, niet-mannen, en niet-oude personen, en het liefst nog personen die een aantal van deze alternatieve eigenschappen vertonen. Een jonge niet-binaire persoon van kleur is dan zowat het nieuwe normaal of ideaal. Nu is het niet echt abnormaal dat personen uit minderheidsgroepen of uit ‘intersecties’ daarvan zich gediscrimineerd voelen. Zij zijn uiteraard statistisch ondervertegenwoordigd in de hele maatschappij, en allicht ten minste evenzeer in allerlei specifieke posities, waaronder eveneens zeer begeerlijke goedbetaalde en hooggewaardeerde. Deze ondervertegenwoordiging klagen zij aan als louter het resultaat van actieve discriminatie door het systeem en door individuele vertegenwoordigers van dat systeem.
De reacties op dat verwijt van discriminatie zijn van uiteenlopende aard. Sommigen treden deze kritiek bij en nemen die over, en pleiten zoals de verongelijkte activisten voor ingrepen in ‘het systeem’, niet alleen om allerlei vormen van echte, vermoedelijke of vermeende discriminatie uit te sluiten, maar zelfs om ‘fouten’ uit het verleden te redresseren door eerherstel of compensatie. Daarom moet er tevens aan positieve discriminatie gedaan worden om personen uit minderheidsgroepen meer kansen te bieden, ten nadele van (ten minste) even gekwalificeerden uit de meerderheid. Bovendien moet andersdenkenden het zwijgen opgelegd worden: wie het niet eens is met antiracistisch activisme, is immers zonder meer racist. Anderen ergeren zich blauw aan zoveel aanmatiging, culpabiliseren en vooringenomenheid.
De auteur heeft zich terdege verdiept in de opkomst en verspreiding van deze problematiek, hoofdzakelijk aan de hand van de polemieken in de media, en van enkele (bescheiden) publicaties van vooral activisten. Hij doet dat vanuit een oprechte verontwaardiging en een groot rechtvaardigheidsgevoel. Hij analyseert de talrijke verwijten en aantijgingen van de activisten feilloos en dient hen kordaat maar correct en met ernstige argumenten van repliek. Af en toe zal men zich afvragen waarom hij zich de moeite getroost om holle uitspraken en ongefundeerde verwijten van lichtgewicht-activisten zo grondig aan te pakken. Men mag echter niet ontveinzen dat de heftige tussenkomsten van deze activisten niet alleen prominent aanwezig zijn op het publieke forum, maar tevens een aanzienlijke maatschappelijke impact hebben. Niet alleen worden als kwetsend beschouwde standbeelden besmeurd en van hun sokkel gehaald door woke-vandalen, ze worden ook, zelfs proactief verwijderd door academische en burgerlijke gezagsdragers. Sprekers en artiesten worden verhinderd op te treden. Docenten, wetenschappers en journalisten worden tot ontslag gedwongen. Kranten en tijdschriften passen hun taal aan. Aan universiteiten worden bizarre nieuwe onderzoekseenheden en leerstoelen opgericht om tegemoet te komen aan de eisen van de activisten en van studenten die zich wat graag aansluiten bij hun taal en hun revendicaties.
De auteur bewijst ons grote diensten door ons alert te maken voor de kromme redeneringen van het woke-activisme, en zich terecht te verzetten, zowel tegen hun onredelijke eisen als tegen het ontstellende gemak waarmee ze politici en gezagsdragers inpalmen. Zijn betoog is overtuigend door zijn onverholen verontwaardiging over zoveel intellectuele oneerlijkheid, maar tevens door de kracht van de argumenten die hij zelf daartegen inbrengt. Racisme is verwerpelijk, maar het is een zware beschuldiging die men niet lichtvaardig mag maken.
Dit is het tweede boek in een nieuwe reeks publicaties van de denktank Kwintessens van het Humanistisch Verbond, en wordt passend ingeleid door Johan Braeckman. De boekverzorging (door ‘Meer wit’, sic) had dit vlot leesbare werk nog aangenamer om lezen kunnen maken door iets ‘meer zwart’ bij de keuze van het lettertype.
Karel D’huyvetters
Dit boek werd eveneens gerecenseerd door Nick De Clippel:
https://humanistischverbond.be/kritisch-lezen/637/ik-ben-geen-witte-man/
Meer van Karel D'huyvetters
Karel D’huyvetters
Dit boek werd eveneens gerecenseerd door Nick De Clippel:
https://humanistischverbond.be/kritisch-lezen/637/ik-ben-geen-witte-man/