22 april 2024
Belijdenissen
Wie zijn hele leven doorgebracht heeft in de katholieke zuil is van jongs af aan vertrouwd gemaakt met Augustinus (354-430) en met zijn meest bekende werk, de Belijdenissen. Veel meer dan naambekendheid is dat niet. In het beste geval weet men nog dat Augustinus een liederlijk leven leidde voor zijn bekering onder invloed van zijn vrome moeder Monica; dat hij om kuisheid bad, ‘maar niet meteen’; en dat zijn bekering gebeurde toen hij een stem hoorde die hem zei een boek te openen en te lezen (tolle, lege). Veel is dat niet. Het is typisch voor het oppervlakkige geloof van zowat alle christenen, de ‘fides carbonaria’ of het kolenbrandersgeloof: men heeft wel de klok horen luiden, maar waar de klepel hangt?
Ook ik was wat betreft Augustinus in dat geval gedurende het grootste gedeelte van mijn leven. Pas toen ik gepensioneerd was en me ging verdiepen in geloof en ongeloof, las ik wat meer over Augustinus, en dat was niet meteen van aard om er veel meer over te weten te willen komen. Zijn vurige voorkeur voor seksuele onthouding en zijn tastbare, niet aflatende afkeer voor het lichamelijke staken me danig tegen, net zoals zijn zelotische bekeringsijver, zijn rabiate haat tegenover andersdenkenden, de extatische dithyramben waarin hij zich tot God richt, zijn verwoed zondebesef, en nog wel enkele kwalijke eigenschappen meer.
Toch werd mijn aandacht onwillekeurig – of misleid door een zo vroege, langdurige en derhalve diepgewortelde indoctrinatie – getrokken door deze luxe-heruitgave van de Belijdenissen bij Damon, en ik heb het me niet beklaagd dat ik een recensie-exemplaar heb aangevraagd. De tekst dateert van de jaren 397-400; informatie over de tekstoverlevering is uiterst schaars, zelfs zo goed als onvindbaar online. Van zijn vele werken, korte en lange, zijn er meer dan honderd ‘bewaard’. Ik heb nergens gevonden dat er een autograaf zou bestaan van Augustinus. Dat is allesbehalve verwonderlijk: hijzelf schrijft bijvoorbeeld dat hij geen exemplaren meer heeft van een boek dat hij ooit geschreven heeft. Boeken werden toen niet in grote oplagen gepubliceerd, maar ambachtelijk overgeschreven voor eigen gebruik of om als gift te dienen. De eerst bekende teksten van hem zijn fragmenten bij andere auteurs en in bloemlezingen.
Wat we nu hebben, is dus blijkbaar het resultaat van een reconstructie op basis van die fragmenten, en veel latere manuscripten van volledige werken. Er is een manuscript van zes hoofdstukken van dat andere hoofdwerk, De civitate Dei, De stad Gods¸ dat zou geschreven zijn rond 420-449, dus mogelijks toen Augustinus nog leefde, maar de andere manuscripten zijn van honderden jaren later. Wat we daaruit moeten concluderen over de authenticiteit van zijn oeuvre laat ik over aan de wijsheid van de lezers, aan de verbeelding van de aficionado’s of aan de beroepsernst van de specialisten. Mijn stellige indruk bij het lezen van deze vertaling van de Confessiones was in alle geval dat er meer dan een stem te beluisteren viel, en dat meer dan één hand de pen gevoerd heeft.
Dat gezegd zijnde, ‘beken’ ik graag dat de Belijdenissen me vanaf de eerste bladzijde geboeid hebben, en dat ik zonder veel moeite het boek heb uitgelezen. Het is een autobiografie, althans een gedeeltelijke, want Augustinus leefde nog dertig jaar verder na dit boek. Het is slechts ten dele een feitelijke levensbeschrijving, en vooral een beschrijving van zijn gemoedstoestanden en zijn ideeën, wat uitzonderlijk is voor die vroege periode uit onze beschavingsgeschiedenis. Men benadrukt in de commentaren gemeenlijk vooral het grote schuldbesef over zijn leven voor zijn bekering, maar de beperkte feiten die hij daarover vermeldt zijn zeker geen reden om het boek te gaan lezen om zijn smeuïge passages: die zijn er niet. Wat hijzelf zijn zondig leven noemt, blijkt vrij normaal gedrag geweest te zijn op alle gebied, ook seksueel, voor zijn tijd en zijn milieu. Het is vooral vanuit het contrast met zijn latere strenge ascetische en celibataire priesterlijke levenswijze dat zijn vroegere zonden een zo aanzienlijk gewicht krijgen, althans in zijn ogen. Voor moderne lezers, en allicht ook voor de modale vroegere lezers, is dat net andersom: Augustinus lijkt, net zoals Paulus, wel geobsedeerd door de zonde, en ziet kuisheid, dus onthouding van alle seksuele activiteit en gedachten, als de enige goede praktijk, als de enige aanvaardbare norm. De dramatische nefaste invloed van die verwoestende christelijke opvatting op de ontwikkeling van onze beschaving en op het seksuele leven van talloze individuen is onmogelijk te overschatten.
De eerste negen boeken schetsen Augustinus’ evolutie als jonge leergierige en begaafde student, en zijn eerste stappen in zijn carrière als docent in de retorica, waarbij hij op zoek gaat naar ‘waarheid’ en zijn plaats in de samenleving. Aanvankelijk is dat vooral een filosofische queeste, maar toentertijd was de grens tussen het filosofische en het godsdienstige niet zo scherp getrokken als nu het geval is, of zou moeten zijn. Hij beschrijft de heel belangrijke rol van zijn moeder Monica, een overtuigde en pratikerende christelijke vrouw – zijn vader is pas kort voor zijn dood bekeerd. Dat verhaal, geschreven als een terugblik, is overtuigend in zijn eerlijkheid.
De vele bedenkingen die de auteur maakt, verlenen het een reflectief filosofisch en ethisch karakter dat het doet uitstijgen boven loutere anekdotiek. Vaak nemen die reflecties de vorm aan van rechtstreeks tot God gerichte gebeden, waarin een vrijwel mystieke taal gehanteerd wordt die doet denken aan de liefdeslyriek van de latere grote mystieke figuren uit het christendom, vooral dan de vrouwelijke. God als de geliefde: veel persoonlijker kan een relatie niet zijn. Als God evenwel niet bestaat, kan ze evenmin meer zinloos zijn, en moet ze wel erg gevaarlijk en uiteindelijk deerlijk destructief zijn voor het mentale en fysieke welzijn van de persoon zelf, en helaas ook dat van hun omgeving.
Vanaf het tiende boek, wij zouden zeggen hoofdstuk, verandert de toon, maar niet de inhoud. De auteur is nog steeds begaan met de waarheid, maar nu is hij bekeerd, en de waarheid is nu uitsluitend te vinden in de goddelijke openbaring, en hoofdzakelijk in de Schrift, zowel het Oude als het Nieuwe Testament, en in de christelijke dogmatiek, die toen nochtans nog erg verscheiden en controversieel was, met talrijke ‘sekten’ die elkaar heftig bestreden, wat Augustinus zelf ook volop en rucksichtslos gedaan heeft. Hij bezint zich over ons denken en redeneren, en hoe wij met God in contact komen, en welke rol Christus daarin speelt voor de hele mensheid.
In het elfde hoofdstuk vinden we zijn bekende onderzoek naar de tijd; dat is best interessant, maar het is toch vooral een sofistische, en geen natuurkundige aanpak: de discussie verloopt aan de hand van taal, van wat wij tijd, verleden, heden en toekomst noemen, en de anomalieën die daaruit voortkomen, zoals: het verleden is niet meer, het heden is zo voorbij, de toekomst is nog niet, wat is dan de tijd? Het twaalfde hoofdstuk gaat over wat de wereld is, maar dat gebeurt helaas uitsluitend op basis van wat Genesis daarover zegt, en daar stelt Augustinus teleur, omdat hij zich als christen onmogelijk kan losmaken van het verplichte blinde en letterlijke geloof in de goddelijke openbaring door de Schrift, in dit geval het boek dat aan Mozes zelf toegeschreven wordt en daaraan zijn onbetwistbaar gezag ontleent. Dat wordt nog (veel) erger wanneer hij het materiaal van Genesis allegorisch gaat interpreteren: dat hoofdstuk is werkelijk een afknapper, niet geschikt voor zelfs de meest geïnteresseerde leek.
Wat me vooral aantrok in deze tekst van Augustinus was zijn Godsbeeld. Vaak kon ik, zeker in de eerste hoofdstukken, door zijn bloemrijke taal heen een glimp opvangen van wat Einstein de God van Spinoza heeft genoemd, God als het Universum, veeleer dan de gepersonifieerde God de Vader, en zonder de Christusfiguur die het allemaal zo moeilijk maakt, met de zondeval, erfzonde, de zending van de Zoon als de verlosser, zijn prediking, lijden en dood, zijn verrijzenis, de stichting van de Kerk, het laatste oordeel, hemel, vagevuur en hel enzovoort enzovoort. Om nog te zwijgen van de Dritte im Bunde, de Heilige Geest. Het is vooral dat oorspronkelijke, algemeen menselijke aspect dat mijn aandacht gaande hield, en me zelfs in de meest mystiek gekleurde passages toch nog enige verwantschap liet aanvoelen met deze ongetwijfeld intelligente maar overigens heel complexe, om niet te zeggen zwaar gecomplexeerde figuur.
De vertaling uit 2009 is heel goed leesbaar, slechts heel af en toe was het Latijn van Augustinus zelfs deze augustijn te machtig, maar wie zal hem verbeteren? De luxe-uitgave van Damon is inderdaad luxueus. Het is verheugend dat er nog (enkele?) uitgeverijen zijn die het aandurven teksten zoals deze aan te bieden in een duurzaam, degelijk en aantrekkelijk modern maar klassiek boekformaat. Mijn oude, moe-getergde ogen (te veel gelezen, bij slecht licht en andere belastende omstandigheden, te veel uren voor het scherm doorgebracht) hadden toch liever een ietwat grotere letter gehad.
Augustinus’ Confessiones worden doorgaans tot de top van de wereldliteratuur gerekend. Dat leek me op het eerste gezicht overdreven, maar als ik me dan afvraag wat er wel toe behoort, moet ik na lezing toch, zij het schoorvoetend, bekennen dat die appreciatie voor deze vroege teksten uit de (christelijke) oudheid, ruim voor de val van het Romeinse rijk (476) niet helemaal misplaatst is, zeker in het licht van Augustinus’ blijvende – maar helaas weinig verheffende – invloed op onze Ideeengeschichte.
Deze Belijdenissen zijn door hun opzet en hun onderwerp, en omdat ze terugblikken op zijn vroegste ervaringen, voor niet-gelovige lezers allicht de meest aantrekkelijke, en wel zeker de minst afstotelijke van zijn oeuvre. Toen ik het boek opensloeg, had ik niet gedacht dat ik er een zo positieve recensie zou (kunnen) over schrijven. Mijn negatieve appreciatie van Augustinus is er niet door veranderd, maar zijn Confessiones zijn desondanks werkelijk voor iedereen de moeite waard. Tenzij men wil wachten tot iemand er een (pseudo)historische bestseller aan wijdt, of er een (al dan niet pornografische) netwerkfilm of miniserie over maakt. O, excuseer, dat blijkt al gebeurd te zijn… Aan u de keuze dus, maar ik houd het op het origineel, zij het in vertaling.
Karel D’huyvetters
Karel D’huyvetters
Ingeleid, vertaald en van aantekeningen voorzien door Wim Sleddens.
Meer van Karel D'huyvetters