Heinrich von Kleist
Dirk Ooms
fictie
  • 1162 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

17 mei 2022 Echt gebeurd is geen excuus. Berlijnse anekdotes.
Dit aardig boekje is iets meer dan honderd bladzijden dun en bevat 43 teksten die de Duitse auteur Heinrich von Kleist plaatste in zijn eigen krantje ruim twee eeuwen geleden. Een meer dan degelijk nawoord van Jan Sietsma, de vertaler van deze “anekdotes”, geeft heel wat verhelderende duiding.
Von Kleist werd geboren in 1777, verloor al in zijn jeugd beide ouders en trad op veertienjarige leeftijd tot het leger toe. Frankrijk stond toen revolutionair op stelten en al dat geweld kon niet binnen haar grenzen blijven: aan oorlog was er geen gebrek. Hij liet zijn legerdienst tien jaar aanslepen om zich daarna geheel op de letterkunde te richten. Gelukkiger werd dit woelwater er niet van: rusteloos reisde hij rond, “niet om ergens te komen, maar om van elders weg te zijn”, zoals Sietsma het verwoordt. Von Kleist, misantroop, mensenschuw en chronisch levensmoe, leidde een bestaan van radeloosheid en armoede, schreef enige verhalen en toneelstukken en belandde in 1810 in Berlijn, waar hij de ingeving kreeg een periodiek te beginnen: de Berliner Abendblätter, waarvoor hijzelf de meeste kopij schreef (wat herinnert aan Karl Kraus en diens tijdschrift “Die Fackel”) en waarbij von Kleist - om toch maar de indruk te wekken dat er een ruime redactie betrokken was - zich bediende van tientallen pseudoniemen (en dat doet dan weer denken aan Kurt Tucholsky). Dat vier bladzijden tellend krantje zou het nog geen half jaar uitzingen. Veel aandacht ging uit naar misdaadverslaggeving: moord, brand, diefstal en meer sensationeels, maar het blad bood ook zogenaamd “redelijke” rubrieken, zoals de in dit boekje verzamelde “anekdotes”.
Of die anekdotes zo redelijk zijn… Het lijkt toch vaak alsof de geest van Baron von Münchhausen von Kleist het één en ander in het oor kwam fluisteren. Noem het sterke verhalen, fake news, desinformatie, het is van alle tijden en werd beslist niet recent uitgevonden door een Amerikaanse ex-president, al moeten we precies elke tekst vandaag de dag met enig gepast wantrouwen bekijken. Napoleon, een generatiegenoot van von Kleist, omschreef al smadelijke nederlagen als klinkende overwinningen. En die prehistorische rotsschilderingen waarbij menselijke figuurtjes rond grote prooidieren getekend staan, werden ooit beschouwd als zijnde jachttaferelen, terwijl recent en min of meer diepgaand onderzoek door wetenschappers verbonden aan het Vegan Institute for Cultural Emancipation heeft uitgewezen dat het afbeeldingen zijn van feestelijkheden waarbij mensen en dieren samen (!) uitgelaten dansen en zich daarna, als is dit nog onzeker, te goed doen aan keizersbieten en holenperen (die donkere stipjes her en der op de rotswand), gewassen die nu zo erg uitgestorven zijn dat ze zelfs niet meer voorkomen in woordenboeken. Maar dit terzijde. Neem nu de eerste anekdote uit het boekje van von Kleist. Een soldaat wordt “tijdens een mars in de Rijncampagne van 1792” in de borst geschoten. De kogel blijkt er aan de andere kant naar buiten te zijn gegaan. In plaats van enigszins morsdood neer te vallen, overleeft de man dit. Sterker nog: hij ondervindt er geen last van en wenst niet eens verzorgd te worden. Men onderzoekt toch de wond en ontdekt dat de kogel op wonderlijke wijze van richting werd veranderd door het borstbeen, “tussen rib en huid door heel het lichaam was gegleden en aan de achterzijde”, aan het eind van de wervelkolom, “weer zijn oorspronkelijke loodrechte richting had gekregen en via de huid weer tevoorschijn was gekomen.” Ik heb nooit medische studies gedaan en heb ook nooit een schotwond opgelopen, maar ik durf ten zeerste te twijfelen aan de waarachtigheid van dit verhaal.
Hier een andere anekdote in haar duister glinsterende totaliteit:
“Een kapucijn begeleidde bij zware regenval een Zwaab naar de galg. Onderweg zei de veroordeelde meermalen dat het godgeklaagd was dat hij bij zulk slecht en guur weer deze zware tocht moest ondernemen. De kapucijn wilde hem christelijk troosten en zei: ‘Wat loop je toch te klagen, ellendeling, jij hoeft er alleen maar naartoe, maar ik moet, bij dit weer, dezelfde weg nog terug.’ Wie ervaren heeft hoezeer men het zelfs op een mooie dag bij de terugweg van een openbare terechtstelling te kwaad kan krijgen, zal de opmerking van de kapucijn niet zo onnozel vinden.”
Leuk is bij voorbeeld ook het stukje over “bommenpost”, een mogelijk nuttige uitvinding waarbij “brieven, verslagen, bijlagen en pakketten” verpakt in kanonskogels afgevuurd kunnen worden uit mortieren en houwitsers van het ene station naar het andere, wat volgens von Kleist vergeleken met de rijdende post veel tijd zou kunnen besparen. Het procédé wordt schitterend beschreven en je zou het nog op den duur gaan geloven ook.
Het verwondert me niet dat Kafka een bewonderaar was van deze geschriften, de koudbloedige stijl waarmee buitenissige tot zelfs gruwelijke taferelen beschreven worden herinnert aan zijn werk. Stefan Zweig en Thomas Mann waren ook fans. Ik vind het geen grootse literatuur maar heb het met genoegen gelezen. Het lijkt me een ideaal boekje als tussendoortje, tussen twee substantiëlere romans in zeg maar (en dan zou ik erg graag, zelfs met milde aandrang, de novelle “Michael Kohlhaas” van diezelfde von Kleist aanraden als “substantiëler” werk).
Zowat midden in dat boekje staat de anekdote met de titel “Zelfmoord van een verliefd stel”. In slechts enkele zinnen wordt verteld hoe twee jonge geliefden zich hebben doodgeschoten omdat hun ouders niet wilden dat ze met elkaar trouwden. De gedachte daartoe kwam bij het meisje op, haar jonge minnaar zag dit aanvankelijk niet zitten. Het gerechtelijk onderzoek wees “met vrij grote waarschijnlijkheid” uit “dat het jonge meisje de eerste was die zich een kogel door het hoofd heeft gejaagd.” Op 21 november 1811, amper een half jaar na het verschijnen van het laatste nummer van zijn krant, zal von Kleist een leuke en vrolijke dag doorbrengen met de aan kanker lijdende Henriette Vogel, thee drinkend en honderduit pratend en zal hij haar vervolgens, met haar toestemming, een kogel door de borst schieten en zichzelf, zoals gepland, door het hoofd schieten. Echt gebeurd. Dat brengt in herinnering het aloude gezegde over mensen die fel plegen te lijden aan het leven: ’t is de hel maar als ze genezen gaan ze dood.

Dirk Ooms
Heinrich von Kleist
Dirk Ooms
fictie
Dirk Ooms is huis- en tuinman, en boekenwurm
_Dirk Ooms - Recensent
Meer van Dirk Ooms

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies