Donald Niedekker
Victor De Raeymaeker
fictie
  • 1972 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

2 december 2022 Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost
De Boekenbon Literatuurprijs bekroonde ook dit jaar het beste Nederlandstalige literaire boek dat verscheen tussen 1 juli 2021 en 30 juni 2022. En dat werd “Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost”.
Met de eerste letter van de gebruikelijke woorden op het titelblad begint de mystificatie al. W is de enige hoofdletter op het blad. Dat kan je moeilijk anders interpreteren dan dat de schrijver, zijn naam ook nederig in kleine letters, zich ten dienste stelt van het Waarachtige gehalte van de inhoud van dit boek. Niet het ware, echte, juiste, precieze, werkelijke, maar Waarachtige beschrijvingen, schetsen, schilderingen, taferelen.
Waarachtige beschrijvingen speelt zich min of meer af in die periode van de Nederlandse Geschiedenis toen de Republiek furieus handel aan het drijven was en men dringend een kortere weg wilde vinden om naar India te varen. In plaats van zuidelijk te varen en helemaal rond Afrika te moeten, zou het toch wel handig zijn als men noordwaarts kon varen waar er een mogelijk kortere weg, de Noordoostelijke Doorvaart zou bestaan. Die moest wel eerst ontdekt en op de kaart gebracht worden.
Een zekere Willem Barentsz, cartograaf, zeevaarder en ontdekkingsreiziger neemt die taak op zich. Twee reizen mislukken. Wat een betrekkelijk iets is, want hij ontdekte ondertussen wel Bereneiland, Spitsbergen en verkende de kusten van Nova Zembla. Een derde keer vertrekt Barentsz vanuit Scandinavië, onderzoekt de zeeën tussen Spitsbergen en Nova Zembla en lukt erin rond de noordpunt van Nova Zembla te varen!
Helaas. Dan geraakt zijn schip vast in het poolijs en de winter komt eraan. Van de wrakstukken van het kapot gekraakte schip bouwen ze een huis dat ze Het Behouden Huys noemen en waarin ze de winter kunnen doorstaan. In de lente bouwen ze een sloep en 12 van de 17 bemanningsleden zien Nederland levend terug.
Die tocht werd daarna vlug vergeten door het Nederlands nationaal bewustzijn maar werd later, in het kielzog van andere nationalistisch-heroïsche getinte verhalen in het buitenland, opgefrist in een stroming die weleens The Heroic Age of Antarctic Exploration genoemd wordt, met als gevolg dat nu iedereen in Nederland vertrouwd is met de namen Nova Zembla en Barentsz.
Toch vindt Donald Niedekker blijkbaar dat die kennis niet volstaat want hij gaat ons nu de Waarachtige beschrijvingen geven, in een roman weliswaar. Hij schept daarvoor een denkbeeldig personage, Baroloméo en steekt hem tussen de échte bemanningsleden. Hij valt nogal uit de toon want hij is blijkbaar niet echt een echte zeeman, wel een dichter-bard. Hij is ook ijdel en eigenzinnig want – zo vertelt hij waarheidsgetrouw zelf - “ik moest zo nodig mijn leren hoed dragen met brede, nonchalant omkrullende rand, die fraai paste bij mijn handschoenen van haaienleer. Ik weigerde zo’n belachelijke wollen muts over mijn kop te trekken met die keurige blauwe, zwarte en witte banen, misschien handig in een storm op het dek, maar een benepen geval dat de hersenpan afknelt zodat er alleen rekensommen uitkomen, bevrachtingscontracten, clausules. Versregels ho maar”. Zo stevent hij ‘met dichterszwier’ af op de ijsschotsen. “Dus vatte ik kou. Ik werd de kranke man die wegkwijnde” Met als resultaat dat zijn brein door de kou doodgeknepen wordt. “Afijn, 27 januari 1597 ging ik de pijp uit en de grond in.” Vier eeuwen lang zal hij diepgevroren onder het permafrost begraven liggen.
Het verhaal zou hier dus moeten eindigen met verteller en hoofdpersonage dood en begraven onder ijs en sneeuw, 425 jaar lang. Maar niet als je schepper Niedekker heet. Onbeweeglijk onder de permafrost, gevangen tot de klimaatopwarming daar verandering in zal komen brengen, terwijl vier eeuwen lang voorbijrazen en gebeuren, dat zijn de omstandigheden die net het kader en de elementen leveren voor een fantastische roman.
Hij begint het boek met een aan poëzie scherende beschrijving en opsomming van alles wat in de verhalendoos gepropt zit en zwaait dan terug naar af. Het verhaal zal nog eens beginnen want er was nog zoveel niet gezegd. Dit gebeurt herhaaldelijk in de loop van de roman. Net zoals het verhaal niet echt stevig in elkaar zit. Dat kan je ook niet verwachten van een eeuwenlang begraven toch niet zo dode verteller. Hij weet ook zoveel en dat moet hij vlug kunnen meedelen, neerschrijven, voor hij het weer vergeet of er zich een ander feit voordoet of er iets is wat zich komt opdringen. Wat ten koste gaat van chronologie en duidelijkheid.
Hij vertelt verhalen waar verhalen inzitten, soms tegen een geschiedkundige achtergrond, maar dat hoeft niet. Je zal dus altijd twijfelen tussen wat waar is en wat verbeelding, gegrepen door heuse vertellingswoede. Want van uit zijn ijsgraf zal Bartoloméo alles vertellen: “Hier lig ik in het eeuwige ijs in het noorden van Nova Zembla, spontaan gevriesdroogd toen ik vier eeuwen en nog een paar decennia geleden ter aarde werd besteld, met dien verstande dat de aarde sneeuw was en de sneeuw gauw ijs”.
Hij vertelt over hogere en lagere werelden, vloedgolven, aardbevingen, ondergrondse stemmen en fluisteringen, walrussen en het lepelblad, barnsteen, verhalen van zijn grootmoeder, wat is verbeelding “een ei in een ei”, het sprookje van de Chinese keizer en zijn dochter, maar ook over “echte” mensen zoals Tycho Brahe, Johannes Kepler, Elling Carlsen, Sacharov en eigen herinneringen zoals moeder aan het spinet, ernstig, luchtig, tastbaar een sneeuwhaas. “Mijn joodse leraar op de Latijnse school met in zijn groene ogen een zwarte spikkeling, met een fonkeling van malachiet.” Herinneringen met een waas van verbeelding die de werkelijkheid echter maakt, anekdotes, sprookjes, verhalen, geschiedenis, beschrijvingen, natuurkunde, dromen, wetenswaardigheden, stukjes wij-verhalen, het verhaal nog maar eens opnieuw beginnen en oplossingen vinden zoals dat van het ei in een ei in een ei ineen ei, taalkunde, het weer.
In die meer dan vierhonderd jaar in bevroren grond leert hij daarenboven, al denkend en filosoferend, heel veel dingen bij, bijvoorbeeld “dat er geen grotere leugen bestaat dan samenhang, maar enkel toeval voor en toeval na”. Hij neemt ook dingen waar van daarboven-daarbuiten die hij “hoort”. Wat je krijgt is een soort poging om feiten, episoden, half opgevangen zinnen, anekdotes en allerlei weetjes, toch in een of andere vorm te gieten.
Het is een onmogelijk iets om nog verder te proberen de inhoud van deze “roman” samen te vatten. Ik kan er wel enkele voorbeelden uitpikken van datgene waarover Donald Niedekker schrijft en die te laten vergezellen door enkele flarden “echte” tekst zodat je ook kan proeven van die lichtvoetige, sierlijke, efficiënte taal en de altijd mee zinderende, fijne humor. Hij is een Meester in het bouwen van ellenlange zinnen, rijdend op klankgladde rails, met “woorden die met me aan de haal gingen”.
Zo ervaarde hij wat schrijven voor hem was als nog jong kereltje: “Ik schreef in sierlijk schuinschrift, de pols gebogen, het papier en soms het perkament uit zinnelijk genot, niet omwille van de ondersteuning, met de pink beroerend. Mooie krullen, het voortstromen van aaneengeschreven letters”.
Zo “ziet” hij van onder de sneeuw hoe Het Behouden Huys het begeeft onder de aanval van arctische stormen: “Luchtstoten beuken met furieuze klappen in op het voorportaal. Nagels kregen speling, roken hun kans en sprongen. Het dak bezweek bij de schoorsteen onder een pak van bijna twee meter sneeuw. Balken hingen scheluw in een vreemd trapeziumachtig scharnierend verband tot ze na wrikken, terug wrikken, de andere kant op wrikken, overdwars wrikken door de ene na de andere duivelswind in elkaar klauwden als de gordiaanse knoop.”
Hij ziet in zijn verbeelding een ander bemanningslid dat op hem afstapt: “Toen kwam Samuel Ben Jochai op me afgelopen. De zee was een zandpad en de horizon een bosrand. Hij liep met behoedzame, trage tred waarbij hij zijn wandelstok eerst voor zich in de lucht prikte en daarna met theatrale boog op het pad plantte”.
Hij beschrijft hoe de zwaarste kernbom ooit, de Grote Ivan of de RDS-220 of de AN602 in 1961 door de Sovjet-Unie tot ontploffing gebracht werd boven Nova Zembla: “In de dagen dat boven Nova Zembla een bom hing, een bom van walvisomvang, aan een parachute zo groot als een stad. In de dagen dat een bom Kaap Droge Neus naderde, ach, was grootmoeder er maar om me het vervolg voor te lezen; ze zou de parachute geschilderd hebben, elke kilo van de in totaal 800 kilo valschermstof, gram voor gram, de opwinding van de geleerden achter de theatraal opgezette, opgestelde beeldschermen in de militaire basis, de staalharde en triomfantelijk op de heldenstatus ingestelde blik van de piloot. In die dagen dat een ijsbeer stuitte op barsten in zijn geijkte route over het ijs, dat een poolvos zijn oren spitste toen hij een mechanisch constant en fataal in sterkte toenemend dreun hoorde, dat een raaf in zijn herinnering vergeefs naar aanknopingspunten voor dit donderen zocht en walvissen in de diepe wateren alarmroepen de aardbol rondstuurden.”
“Het was een klap van titanische kracht, een kolossale dreun die als onweerslucht bleef donderen, rommelen en daarna, plotseling, heel eng zo plotseling als ’t was, een zuigende stilte, geen stilte met ruimte voor rust en ontspanning, geen balsemende stilte, maar een stilte die je een afgrond in sleurde in een maalstroom van waanzinnig snel toenemende druk. Na zo’n kernproef bleef het nog weken, maanden, soms langer dan een jaar gonzen van de radioactieve fluisteringen, een knisperen als van berijpt mos of steenbreek, dat was de optelsom van talloze stemmen die zo tot een onheilspellend knetteren werden geconfigureerd.”
Hij hoort ook dieren buiten: “Ik hoorde het korte, felle, licht doffe tikken van twee rendiergeweien en als ’t stil bleef wist ik dat een van de mannetjes afdroop terwijl de ander het elk moment op een triomfantelijk burlen kon zetten. Maar soms bleven de geweien in elkaar gehaakt zitten. Ik hoorde het wrikken en schuren. De ongelukkige dieren draaiden zich onherroepelijk steeds vaster tot een fataal verknoopte verbondenheid, waarin ze van honger zouden sterven, de een na de ander.”
Bomen worden omgehakt: “Ik hield het bij mijn oor en hoorde bijlslagen. Korte, krachtige slagen in vers hout die door de taiga klonken. De bomen ruisten in hun val en zuchtten bij het neerzijgen. Het was stil. Tot een houw in een weerbarstige stam diep in het woud weerklonk als een kerkklok om één uur op een snikhete zomerdag.”
Hij herinnert zich de honger die ze soms leden: “Honger nestelt zich in je ogen, het drukt vanachter op je oogbollen, het is een holle kracht, een niets wat je in bezit neemt met drukkende, misselijkmakende leegte en met het besef dat die leegte zich niet laat vullen. Het is een zwart gat waarin alles verdwijnt zonder bestaan.”
Dat het boek ‘rammelt’ – zoals een collega recensent vaststelde - is totaal onbelangrijk. Je wordt immers betoverd en meegevoerd door de vloed van waarachtige beschrijvingen, al die dingen die hij weet, de magie van de taal geladen met betekenis en iets dat schoonheid zou kunnen zijn, agressief eerlijk, beeldend intens, ambivalent over geslacht.
Herinneringen aan zijn jeugd, aan mensen die hij toen kende, zijn familie: “Vader sprak met ontzag over Finse zangers die met een magisch instrument konden toveren en daarbij elke gedaante aannamen. Een adder, een junibriesje een liggende acht, een kasteel. Ik beschouwde dat als een van zijn sterke verhalen. Nu weet ik beter. Dit terzijde. Het is lang geleden.”
Dan begint de opwarming van de aarde die zich te laten voelen: “Nu is de grote warmte gekomen. Nu hoor ik het zingen in de ijslagen. Het landschap spreekt tot me”.
In één of andere gedaante zal hij weer tot leven komen, want: “Genoeg, genoeg. Het is mooi geweest. Ik laat mijn woorden stromen, al 400 jaar. Ik zal, ontsnapt uit mijn stille zone, als een geest rondwaren en de mensen verhalen, woorden over ivoor, porselein, Oeral, molensteen, doorgang, barnsteen in het oor fluisteren.”
En dan het laatste woord: “Ga.”
Maar als je dat doet, mis je met een tussenpauze van een paar pagina’s, het werkelijke einde: “De sneeuw, die in een dansende warreling van overal oplichtende schitteringen blauw, paars, groen, soms ook rood en geel flonkert zonder dat de totale indruk van witheid verloren gaat.”

Een juweel van een boek.

Victor De Raeymaeker
Donald Niedekker
Victor De Raeymaeker
fictie
-
_Victor De Raeymaeker - Recensent
Meer van Victor De Raeymaeker

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies