Anne Carson
Victor De Raeymaeker
fictie
  • 635 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

29 november 2022 Rood. Twee romans in verzen.
“Rood” bestaat uit twee delen: “Autobiografie van rood. Een romance.” en “Rood Doc”. In de “autobiografie” situeert Anne Carson dichter-schrijver Stesichoros “na Homeros en voor Gertrud Stein” en geeft de lezer het “handvol titels en wat verzamelde fragmenten” wat alles is dat nog overblijft van de zesentwintig boeken waarin de “woorden” van Stesichoros zouden zijn samengebracht.
Woorden die “stuiteren”. “Als je woorden hun gang laat gaan, doen ze precies wat ze willen en moeten”. Die fragmenten hebben betrekking op Geryon waarover de eerste zin van het eerste fragment zegt: “Geryon was een monster, alles aan hem was rood.”
Geryon wordt door Carson tot hoofdpersoon gemaakt van de “autobiografie”. Hij is een jong monster met rode vleugels dat leeft tussen gewone mensen op het eiland “The Red Place” en heeft voor de rest in Carson’s boek niet echt veel meer te doen met de Geryon van de fragmenten.
Natuurlijk heeft hij het moeilijk met zijn lelijk uiterlijk, waardoor hij zich soms moeilijk gedraagt maar ook erg zijn best doet om erbij te horen. Hij houdt erg veel van zijn moeder en dat gevoel is wederkerig. Helaas heeft hij ook een oudere broer die hem voortdurend pest en hem seksueel misbruikt. Het duurt lang vooraleer Geryon leert lezen en schrijven, maar om zich te bevestigen en als zelfbehoud, construeert hij een autobiografie met behulp van beeldende kunsten zoals beeldhouwkunst en fotografie. Als hij dan kan schrijven, houdt hij ook een dagboek bij.
Als hij 14 is, komt hij Heracles tegen, een twee jaar oudere maar erg zelfverzekerde jongen. Ze praten veel over kunst en schrijven graffiti op de muren van de gebouwen. Na een tijdje, wordt hun verhouding ook seksueel, alhoewel Geryon het moeilijk heeft met Herakles, die vindt dat seks niet exclusief hoeft te zijn, terwijl hij echt op Herakles verliefd is. Geryon’s moeder maakt zich nogal ongerust over haar zoon, want hij is plots veel weg van huis en ze heeft de jongen waar hij al zijn tijd mee doorbrengt nog nooit ontmoet. Ze voelt dat hij begint weg te drijven van haar. Gevoel dat bewaarheid wordt, want zonder haar daar iets over te zeggen, gaat hij op een dag mee met Herakles als die zijn moeder gaat bezoeken in zijn geboortestad, Hades, aan de andere kant van het eiland. De grootmoeder van Herakles fotografeert ook en toont hem een foto gemaakt na 15 minuten belichting, van de uitbarsting van een vulkaan waaraan ze daarna een bezoek gaan brengen.
Na een tijd verbleven te hebben in Hades, beeindigt Heracles plotseling zijn relatie met Geryon. Die is geweldig van streek en gaat terug naar huis en naar zijn moeder. Ze verzoenen zich. Geryon heeft het erg moeilijk om over de breuk met Heracles heen te geraken en gaat door een “blauwe” periode. Hij maakt een foto met een 15 minuten belichting van een vlieg die verdrinkt in een emmer water en hij gaat werken in een bibliotheek.
Het verhaal springt dan vooruit. Geryon is 22 en in het vliegtuig voor een reisje op weg naar Buenos Aires, filosofeert hij over de vraag “Waar is tijd van gemaakt?”. Een onderwerp dat hem voortdurend angst aanjaagt. Hij stelt die vraag aan iederen, onder andere aan twee filosofen die hij ontmoet en met wie hij praat over tijd, sterfelijkheid en afstanden. Met een tangozanger heeft hij een gesprek over tijd, gevangenschap en schuldgevoel.
Hij gaat naar boekenwinkels en in één daarvan loopt hij onverwacht Herakles tegen het lijf. Die reist met een nieuwe geliefde, Ancash, de wereld rond om opnames te maken van vulkanen voor een documentaire over Emily Dickinson. Ze lunchen samen en Geryon moet vaststellen dat Ancash een jongeman is, “zo mooi als een veertje” en ook dat hij zich nog altijd aangetrokken voelt tot Heracles. Hij gaat mee met hen naar hun volgende vulkaan in Lima. In het vliegtuig, terwijl Ancash slaapt, betast Heracles hem. Ze logeren bij de moeder van Ancash en slapen op het dak van het huis van haar rijke werkgevers. Het wordt ’s nachts koud op het dak en Ancash wil hem leren warm te blijven door zijn blote lichaam in een wollen deken te wikkelen. Daardoor ziet hij de vleugels van Geryon, die die altijd angstvallig verborgen hield omdat hij denkt dat ze lelijk zijn. Maar Ancash vindt ze mooi en aait ze teder. Later, in een hotel, hebben Geryon en Heracles seks en als Ancash dat te weten komt slaat hij hem, buiten in de tuin van het hotel. Maar dan gaat hij naast hem zitten en verzorgt hem. Ondertussen praten ze. Ancash wil weten of hij van Heracles houdt. Hij ontkent dat, want de seks met Heracles is vernederend. Ancash wil zien dat Geryon zijn vleugels gebruikt. De volgende ochtend vroeg neemt Geryon de bandrecorder van Ancash en registreert zichzelf terwijl hij over de vulkaan vliegt en verkondigt: "Dit is voor Ancash."  

Daarna zwerven Herakles, Geryon en Ancash door de straten van Jucu en bezoeken de "vulkaan in de muur", waar mannen brood bakken in gaten in de helling van Icchantikas. De vlammen van de actieve vulkaan bakken het brood. Geryon's laatste foto legt deze scène vast. Hij ziet de vlammen weerkaatsen over de gezichten van hem, Herakles en Ancash en besluit dat ze “buren van vuur” zijn, met “onsterfelijkheid op hun gezichten”.
De roman eindigt met een hypothetisch, absurd interview waarin een interviewer Stesichoros ondervraagt over zijn poëtische technieken. Stesichoros geeft onzinnige, vage antwoorden.
Het is een ietwat bijzonder maar niet ongewoon verhaal.
Het meest opvallende erin is dat de hoofdfiguren in “onze” tijd leven, maar namen uit de sagen, legendes, religie of verhalen uit de Griekse Oudheid hebben en er nu en dan kleine elementen uit die verhalen binnensluipen waarvan de vleugels van Geryon waarmee hij dan over de vulkaan vliegt, wel het duidelijkste voorbeeld is.
Het is eigenlijk een slimme, maar efficiënte truk, het gebruik van die oude Griekse namen en het is verbazingwekkend hoe sterk de suggestieve kracht is die ervan uitgaat en de ganse roman en de personages  “Griekse Oudheid” kleurt. Zelfs als je de naam “Herakles” in je hoofd vervangt door Henry en “Geryon” door Gerard en het “nu” moet zijn, onze tijd, want ze telefoneren, rijden met de auto en reizen met het vliegtuig, blijft het verhaal die betoverende dubbele mengeling en atmosfeer behouden van Griekse mythen en het hedendaagse.
Nog een middeltje dat helpt om het boek “speciaal” te maken, is het moedwillig afbreken van een lopende zin en het omlaagspringen naar een volgende regel, zodat het lezen even onderbroken wordt in haar natuurlijke vloei:

Het vroegste daglicht sijpelde
zwak door de kieren van stugge rode gordijntjes die voor de ramen hingen.
Ze keek ernaar. Hij probeerde
een regel van een gedicht uit zijn geheugen te vissen.
Anne Carson houdt duidelijk van spel, van een wild opzettelijk spel met de verbeelding, met luchtige humor die er liefst niet als humor uitziet, met beelden, maar beelden die antwoorden geven over het zijn. Spelen met alle mogelijke uitdrukkingsmiddelen, met fragmenten, met het on-affe, het versnipperde, de parabool, de ellips, de tegenstelling. Opvallend is ook dat de omgving, het decor waar de dingen zich afspelen en de gebaren, de handelingen en houdingen van de personages uitdrukkelijk beschreven worden. In tegenstelling tot veel romans waar die beschrijvingen en handelingen ‘Hij ging naar de kast, deed het deurtje open, keek even op zjn uurwerk…” enz. irritant overbodig bladvulsel zijn, zijn die hier een beddding en een ritme waarbinnen de essentie van het gebeuren kan bestaan.
Wat het boek verheft boven de andere, “gewone” romans is de toverkracht van Anne Carson, de bijzondere visie waarmee ze haar verhaal ziet gebeuren, haar personages ziet handelen, doen, denken, leven en voelen en wat ze ziet vervolgens krachtig op papier gooit. Iedere pagina uit “Rood” is door die kijk geverfd. Gewone dingen, gesprekken, waarnemingen en observaties worden anders en uniek enkel passend bij deze roman.
Het lezen wordt daardoor een feest, vooral omdat al dit spel niet ontaardt in het burleske, in vormloosheid. Het verhaal blijft glijden op een aangename structuur, een warme vertelling waarin je oprecht meeleeft met Geryon.
Ik sla het boek open op gelijk welke bladzijde:

De wereld stroomde een paar maal tussen hun ogen heen en weer.
De gigantische nacht trok boven hen over en sprenkelde druppels uit van zichzelf.
De woorden vielen achter zijn rug op de grond terwijl hij knallend de hordeur uitging.
Iets zwarts en zwaars als de geur van fluweel viel tussen hen in. De maansikkel zweefde wit als een rib langs de rand van de lucht. Geryon voelde hoe alle zenuwen in hem zich naar zijn huid verplaatsten.
Een zwarte mantel van stilte strekt zich als een geothermische druk tussen hen uit.
Het deel Rood Doc, opgedragen “voor de randomizer” en ingeleid met een een bemerking van Samuel Beckett uit Worstward Ho “Opnieuw falen. Beter falen.”, zijn een verzameling meestal losse tekstjes van alle mogelijke vorm, lengte, inhoud, klank en geur. Maar even geladen en tegenwoordig, even pakkend en ontroerend, even grappig, onvoorspelbaar, grillig als “Autobiografie van Rood.” Soms beschrijven ze de belevenissen van Sad, Ida en G., op andere ogenblikken lijken de tekstjes meer op gedichten en andere hebben het opschrift “Vrouw van brein”.
Het is geen verhaal, geen eenheidsstructuur en je zal het dus lezen zoals je leest in een poëziebundel, enkele tekstjes met een keer en best met tussenpauze, want dergelijke geconcentreerde stukjes lezen, vergt concentratie.

Een aanzienlijk deel van de teksten bevindt zich op éénderde van het blad aan de rechterkant, waardoor een bijzonder leesruimte ontstaat, maar ook met het gevolg dat daardoor de zinnen afbreken op ongewone plekken om op de volgende regel verder te gaan, zonder rekening te houden met waar de zin naartoe aan het lopen was, zodat daardoor pauzes ontstaan en onverwachte onderdelen van betekenis:

Au. Azijnlucht. Rechtse
hoek denkt hij. Dank je.
Zeg dank je. Spaken
zwiepen door zijn
hersens dus ligt hij stil
en droomt van een
boom zonder blad en
het volstrekt ongehinderd
erdoor kunnen vallen
van licht een droom die
hij al eerder had. Een
aprildroom.
Of nog zo maar een gedicht:

Zacht gejank van
een rits loopt langs de
Windingen van zijn oor
en likt zich als een slecht
gevoel tot onder elk bot.
Het mag ochtend middag
Nacht zijn het geluid
Houdt nooit op. Hij blijft
staan ziet duizenden
golven met witte koppen
in schuine lijn de baai
overgaan. Bestanddelen
van deze dag zijn een
slapende gestalte op de
grond een weggevaagde
witte wereld glazen die
trillen in de kasten hij
heeft het verkeerde boek
bij zich. Levend en wel in
een kamer zoals meestal.
Een schatkamer van een boek.

Victor De Raeymaeker


Vertaler: Marijke Emeis
Anne Carson
Victor De Raeymaeker
fictie
-
_Victor De Raeymaeker - Recensent
Meer van Victor De Raeymaeker

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies