7 december 2022
Uit Berlijn, Machthebbers, Krijgsgewoel. Gedachten en notities.
Voor ik aan de recensie van Armando’s gebundelde boeken uit de jaren ‘ 80 van de vorige eeuw begon, herlas ik de intro van de lofrede ‘Het volk Armando. De rots die niemand naast zich duldt’ in De groene Amsterdammer nr. 37 die op 10 september 2014 online verscheen ter gelegenheid van zijn 85ste verjaardag nog eens aandachtig. En vroeg me samen met Nooteboom af wat er dan daadwerkelijk zou gebeuren?
Ik ken veel Armando’s, schreef zijn vriend Cees Nooteboom ooit. ‘Ik ken een dichter, een schrijver, een tekenaar, een schilder, een komiek, een Stehgeiger, een voorlezer, een vriend, soms heb ik wel eens gedacht dat Armando een volk is, en zoals dat gaat met merkwaardige gedachtes, deze is de laatste dagen met me op de loop gegaan. Dat gebeurt dan in mijn geval met een dromerige sequentie van denken waarin een absurde wending tot een uiterste wordt doorgevoerd. Wat, dacht ik, zou er gebeuren als er van de wereld die wij kennen vrijwel niets meer zou overblijven dan het werk, de tekeningen, beeldhouwwerken, schilderijen, gedichten en teksten van Armando als getuigenissen van een verloren beschaving?’
In de jaren ’80 van vorige eeuw schreef beeldend kunstenaar, dichter, schrijver en acteur Armando (1929 – 2018) vanuit Berlijn, met uitstapjes naar o.a. Toscane, Bayreuth, Venetië, een wekelijks verslag voor de literatuurbijlage van NRC Handelsblad. Hierin vertelt hij, haast terloops, over de vele vormen en nuances die goed en kwaad kunnen aannemen. Soms blijft hij als commentator op de achtergrond, laat hij alleen de mensen aan het woord. Zoals in het stukje ‘Flard’ (Uit Berlijn):
‘Aan het begin van de oorlog was ik tien jaar. Mijn vader was een felle anti-nazi, maar verder was het een vreselijke man, egoïstisch, ziekelijk autoritair, een monster eigenlijk. M’n stiefvader daarentegen was een heel lieve man, voor m’n moeder en voor ons kinderen was hij een engel. Maar hij was een nazi! Overtuigd lid van de partij! Na de oorlog heeft het mij jaren geduurd voor ik m’n politieke draai kon vinden. Ik wilde gewoon niet geloven wat er over de nazi’s gezegd werd’ (pagina 34).
‘Aan het begin van de oorlog was ik tien jaar. Mijn vader was een felle anti-nazi, maar verder was het een vreselijke man, egoïstisch, ziekelijk autoritair, een monster eigenlijk. M’n stiefvader daarentegen was een heel lieve man, voor m’n moeder en voor ons kinderen was hij een engel. Maar hij was een nazi! Overtuigd lid van de partij! Na de oorlog heeft het mij jaren geduurd voor ik m’n politieke draai kon vinden. Ik wilde gewoon niet geloven wat er over de nazi’s gezegd werd’ (pagina 34).
Geboren in Amsterdam als Herman Dirk van Dodeweerd omschreef hij zichzelf graag als een 'Gesamtkunstwerk', met als officiële naam Armando: ‘de zich bewapenende’. Zijn geboortenaam, het pseudoniem zoals hij het noemde, bestond voor hem immers niet meer. Armando, - zo (en niet anders) stond de in die dagen in West-Berlijn woonachtige duivelskunstenaar bij de burgerlijke stand te boek. Armando huisde toen in een vroegere großbürgerliche Wohnung aan de Knesebeckstrasse, niet ver van de Savignyplatz waar na de oorlog de satirisch tekenaar George Grosz woonde. Door de geïsoleerde ligging als westelijk eiland in de voormalige DDR een plek waar de Tweede Wereldoorlog nog lang te voelen was, kon Armando de schoonheid van het kwaad uitvoerig onderzoeken. Voor Armando geldt dat alle verschijnselen in de werkelijkheid ambivalent zijn. Hij gelooft niet in absolute tegenstellingen als goed of slecht.
Deze recente publicatie (september 2022) van uitgeverij Schokland (in de reeks Kritische klassieken deel 20) is dan ook een bundeling van stukken uit 'Uit Berlijn' (1982), 'Machthebbers' (1983) en 'Krijgsgewoel' (1986) die eerder bij De Bezige Bij verschenen, plus twee langere verslagen uit China, inclusief bijbehorende illustraties, gebundeld. Armando’s leven en werk werden voor een groot deel bepaald door de Tweede Wereldoorlog en Kamp Amersfoort. In zijn columns heeft hij het over de vele vormen en nuances die goed en kwaad kunnen aannemen. Zeker als hij het heeft over de onvoltooid verleden tijd van het ‘real existierende’ communistische bewind van de DDR.
Armando schrijft een fascinerende integrale, maar eigenzinnige geschiedenis van bijzonder significante tijdscharnieren uit de vorige eeuw, waarbij literatuur, schilderkunst, filosofie en politiek aan de orde komen. Het is aandoenlijk om lezen hoe hij ons steeds weer een spiegel voorhoudt door er ons bijvoorbeeld aanhoudend op te wijzen dat het verkeerd is, soms zelfs gevaarlijk, om er aldoor van tevoren vaststaande meningen en (voor)oordelen op na te houden. Soms blijft hij als commentator op de achtergrond, laat hij alleen de mensen aan het woord. Zulke observaties zijn vooral van persoonlijke aard, maar daarbij van heel informatieve waarde:
‘Ze kunnen soms verdraaid lastig worden, de idealisten die in een harmonieuze maatschappij, ook wel de clean society genoemd, geloven. Die komen, als ze aan de macht zijn of als ze hun zin niet krijgen, de deur bij je intrappen en daar sta je dan met je handen omhoog, het is geen gezicht’ (Freiheit ist das feuer, pagina 431).
‘Ze kunnen soms verdraaid lastig worden, de idealisten die in een harmonieuze maatschappij, ook wel de clean society genoemd, geloven. Die komen, als ze aan de macht zijn of als ze hun zin niet krijgen, de deur bij je intrappen en daar sta je dan met je handen omhoog, het is geen gezicht’ (Freiheit ist das feuer, pagina 431).
Het is zonder meer een deugdelijkheidskenmerk als je een schrijver al na een paar zinnen kunt herkennen. Hoe kan je de bosranden die alle krijgsgevangenen gezien moeten hebben per slot van rekening beter omschrijven als ‘schuldige landschappen’? In Armando’s proza (in zijn ongeriefelijk universum) is schoonheid bijgevolg ‘niet pluis’ (nooit pluis) en ook de vooruitgang moet je eindeloos scherp in de gaten houden, want die kent geen barmhartigheid: ‘het dreigt zo nu en dan immers een mooie dag te worden’. Dubieus en onbetrouwbaar. Verder ontstijgen zijn stukken ongemeen snel de middelmatigheid door het voortdurend combineren van ernstige interesse, quasi naïviteit en kostelijk absurdistische tussenwerpsels: ‘U woont hier mooi wat mij betreft. Kunnen ze niet meer, diese Trottel van tegenwoordig’.
Verder stipt Armando met graagte allerlei West-Duitse hebbelijkheden aan. Is er verschil tussen de Duitse ‘zelfhaat’ van destijds over de oorlog en de tegenwoordige ‘schuldbeleving’ ten aanzien van het kolonialisme? ‘Ik word soms misselijk van hun schuldgevoelens,’ schrijft hij:
‘De persoon in kwestie is nota bene vlak na de oorlog geboren. Wat zitten ze toch te zeuren. Ze doen alsof ze zelf die partijdagen hebben georganiseerd’. Om daarna alles weer wat te relativeren. Overal kom je ze tegen. Daarom deze overspannen verzuchting.’ (Selbsthass, pagina 223).
‘De persoon in kwestie is nota bene vlak na de oorlog geboren. Wat zitten ze toch te zeuren. Ze doen alsof ze zelf die partijdagen hebben georganiseerd’. Om daarna alles weer wat te relativeren. Overal kom je ze tegen. Daarom deze overspannen verzuchting.’ (Selbsthass, pagina 223).
Ook buitengemeen onthutsend zijn Armando’s beschrijvingen van het (nieuwerwetse) kuddegedrag onder intellectuelen en jongeren. Met graagte geef ik jullie een flard ‘Jeugd’ uit Machthebbers mee:
‘Jongeren: ik vertrouw ze niet, omdat ze jong zijn. Ik vertrouw ze niet omdat ze oud worden. Was ooit een generatie beter dan de vorige? Nooit. Misschien wel anders, maar beter? Nee. (…) Van de jeugd moet je het hebben. Jongeren zijn zeer kneedbaar. Enkele volwassenen hebben vies voedsel voor ze verzonnen, ze vreten zich vol met die rotzooi, ze worden rond en doorzichtig. Zijn zeer kneedbaar’ (pagina 287).
‘Jongeren: ik vertrouw ze niet, omdat ze jong zijn. Ik vertrouw ze niet omdat ze oud worden. Was ooit een generatie beter dan de vorige? Nooit. Misschien wel anders, maar beter? Nee. (…) Van de jeugd moet je het hebben. Jongeren zijn zeer kneedbaar. Enkele volwassenen hebben vies voedsel voor ze verzonnen, ze vreten zich vol met die rotzooi, ze worden rond en doorzichtig. Zijn zeer kneedbaar’ (pagina 287).
Armando’s tektsten lezen mijns inziens vandaag nog steeds opmerkelijk fris. De tijd is, zoals hij meermalen benadrukt, natuurlijk meedogenloos voortgeschreden, maar zijn proza is er niet wezenlijk door uitgesleten. Ook de gesprekken met de ‘gewone mensen’, de uitvoerders en de incasseerders van de barbaarse plannen van ‘de machthebbers’, hebben nog niets aan politieke actualiteit ingeboet.
Zijn teksten zijn zoveel meer dan een beschouwing van de na-oorlogse periode, die onafwendbaar steeds verder van ons af komt te staan. Wat hij schrijft kadert boven alles in een universeel verhaal dat zich aldoor zal blijven herhalen. Grenzeloos, buitensporig en zonder einde. We hadden het ook zelf kunnen zijn, als we op de verkeerde tijd op de verkeerde plek hadden geleefd. Laten we ons hieromtrent vooral geen illusies maken. Mogelijk kan een passage uit Das Schwein, een stukje dat hij schreef naar aanleiding van het bezoek van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse zaken Haig aan Berlijn in september 1981 en de toentertijdse ontruimingen van kraakpanden, dat ten volle toelichten:
‘Iets oudere mensen moeten het erg ontgelden. Een man, vlot in het pak en met een aardig tegenargument, wordt door een punkwezen toegesnauwd: Wo ist deine Krawatte, Mensch. De oudere heren wordt steeds gevraagd waar ze in ’33 waren, behalve als ze het met de jongelui eens zijn. Ja, ik was 16 toen ik in het leger moest, wat moest ik doen, weigeren betekende doodgeschoten worden. Je had moeten onderduiken, du Schwein, hoeveel communisten waren er niet ondergedoken, wij zijn toch ook in de Widerstand? Ze hebben zo makkelijk praten, ze denken echt dat ze Widerstandskämpfer zijn, omdat ze een keer een lel met een gummiknuppel hebben gehad’ (pagina 91).
‘Iets oudere mensen moeten het erg ontgelden. Een man, vlot in het pak en met een aardig tegenargument, wordt door een punkwezen toegesnauwd: Wo ist deine Krawatte, Mensch. De oudere heren wordt steeds gevraagd waar ze in ’33 waren, behalve als ze het met de jongelui eens zijn. Ja, ik was 16 toen ik in het leger moest, wat moest ik doen, weigeren betekende doodgeschoten worden. Je had moeten onderduiken, du Schwein, hoeveel communisten waren er niet ondergedoken, wij zijn toch ook in de Widerstand? Ze hebben zo makkelijk praten, ze denken echt dat ze Widerstandskämpfer zijn, omdat ze een keer een lel met een gummiknuppel hebben gehad’ (pagina 91).
Het boek lijkt me geschreven als een onderbroken reisverslag door de tijdsgeest en het voelt aan of hij tijdens die reizen voortdurend de vergelijking maakt tussen het banale en het mysterieuze. Of zal ik me toch maar liever bedienen van Armando’s eigen credo uit een vroeg stadium van zijn schrijverschap: ‘kunst als resultaat van een persoonlijke selectie uit de wereld van alledag’ (na te lezen in nummer 33 van het Vlaams literaire tijdschrift Gard Sivik uit 1964).
Tot slot nog dit. In ‘Hoofdpijn’ (Machthebbers) schrijft hij onder meer over ‘een ervaring in Duitsland een paar jaar na de oorlog die hem hevig schokte en die hij zelfs een van de belangrijkste ontdekkingen van z’n leven noemt. Waarna hij uitlegt wat er zo verbazingwekkend aan was:
‘Ik was nog geen minuut over de grens, of ik had al een ervaring die mij hevig schokte. Ik ontdekte dat ze konden praten. De vijand kon praten. Ik vroeg of zei wat, en ik kreeg op normale wijze antwoord, de ander bewoog z’n lippen als hij praatte, hij sperde de mond niet open, hij schreeuwde dus niet. Hij praatte. Wel heb je ooit’ (pagina 324).
‘Ik was nog geen minuut over de grens, of ik had al een ervaring die mij hevig schokte. Ik ontdekte dat ze konden praten. De vijand kon praten. Ik vroeg of zei wat, en ik kreeg op normale wijze antwoord, de ander bewoog z’n lippen als hij praatte, hij sperde de mond niet open, hij schreeuwde dus niet. Hij praatte. Wel heb je ooit’ (pagina 324).
Anders geformuleerd. De flaptekst achteraan het boek eindigt met een betekenisvol citaat van (nog zo’n Duitsland-kenner) Louis Ferron. Veruit mijn favoriete Nederlandse schrijver: ‘schrijvers als Armando moeten maar niet al te populair worden, daar zijn ze te goed voor’.
Waarvan akte, want Machthebbers werd in 1984 bekroond met zowel de F. Bordewijkprijs als de Multatuliprijs. En dat is geen kattenpis.
Benny Madalijns
Meer van Benny Madalijns
Waarvan akte, want Machthebbers werd in 1984 bekroond met zowel de F. Bordewijkprijs als de Multatuliprijs. En dat is geen kattenpis.
Benny Madalijns