17 november 2023
In de ogen van Medusa. Filosofie en de duistere spiegel van horror.
Ieder die het genoegen heeft gehad de Latijns-Griekse humaniora te doorworstelen, is ongetwijfeld bekend met het Piazza della Signoria in hartje Florence en het imponerende bronzen beeld van de Griekse held Perseus, met in zijn linkerhand het hoofd van Medusa, het monster dat hij in haar slaap heeft verrast. Uit haar doorgesneden hals vloeien dikke stromen bloed, die zich vermengen met de slangen van haar kapsel. De triomfator trapt haar naakte lichaam de grond in.
Volgens de mythologie werd Medusa als mooi, jong meisje verkracht door de zeegod Poseidon in de tempel van Athene. Uit wraak maakte de godin haar tot een monster. We zijn zo aan dit beeld gewend geraakt dat de horror en de wreedheid die erachter schuilgaat ons nauwelijks nog opvalt. Eeuwenlang is Medusa immers min of meer zo afgebeeld als Benvenuto Cellini deed rond 1550: als monster, object, trofee.
Blijkbaar raakte de Antwerpse historicus en (kunst)filosoof Dimitri Goossens zo gefascineerd door deze mythologische figuur, het eeuwige slachtoffer dat steevast de schuld krijgt, dat hij besloot haar voyante naam onslosmakelijk vast te knopen in de titel een boek. Aantrekkelijk door afstotelijkheid. Net als Cellini’s beeld houdt horror ons een duistere en raadselachtige spiegel voor, waarin beelden van het onmenselijke ons nieuwe en verhelderende inzichten bieden in ons mens-zijn en onze sterfelijkheid.
We make up horrors to help us cope with the real ones.
Stephen King
De fictieve horror dus als een manier om op een veilige, gecontroleerde manier met de werkelijke horror om te gaan. Volgens Goossens valt in horror niet minder dan de hartslag van de menselijke conditie te beluisteren. Hij beschrijft aandoenlijk waar het genre vandaan komt en legt raak uit waarom het ons blijft achtervolgen en fascineren. Aan de hand van denkers als Bataille, Nietzsche, Kristeva en Foucault verkent de auteur de horror onder het bed van onze westerse cultuur. Daar opent zich dan ook een afgrond waarin de dood, monsters, het abjecte en de walging zich ongemakkelijk aan ons opdringen. Zo houdt horror ons een duistere spiegel voor, waarin beelden van het onmenselijke ons nieuwe en verhelderende inzichten bieden in ons mens-zijn en onze sterfelijkheid.
Er zijn legio overeenkomstigheden tussen horror en filosofie, houdt Goossens vol. Horror is het zwarte schaap in de filosofische familie. Dit genre, dat vroeger nochtans naast porno het meest over de toonbanken van videoteken ging, gaat gebukt onder een oorverdovend stilzwijgen der filosofen: de filosofische hoofdwerken gewijd aan horror zijn volgens hem op één hand te tellen. Want net als Socrates, die zichzelf zag als een horzel die de inwoners van Athene wakker prikte, maakt ook horror mensen ongemakkelijk. Het griezelachtige heeft een even fascinerende als ontregelende werking op ons.
Tegelijkertijd wordt horror vaak niet serieus genomen, schrijft Goossens. Daar wil hij verandering in brengen door ons zijn duistere spiegel voor te houden. Wat valt er dan voor ons te zien in die troebele en raadselachtige spiegel? Wel, horror toont ons iets van onszelf, namelijk dat we de wereld die we kennen en ordenen niet voor de wereld moeten houden. Horror slaat en zalft. Stelt ons enerzijds gerust, bevestigt ons in onze normen, maar trekt anderzijds ook het tapijt vanonder onze voeten. Om dat te begrijpen moeten we terug naar de negentiende eeuw, waarin het horrorgenre opkomt. In verhalen uit die tijd, zoals over Dr. Jekyll en Mr. Hyde of over Dr. Frankenstein, worden rede en emotie gecontrasteerd. De pogingen van fictieve wetenschappers om grip te krijgen op de natuur brengen ‘gedrochten’ voort. Precies die spanning, tussen categoriseren, indelen en inkaderen enerzijds en de grillige, chaotische realiteit anderzijds, verklaart volgens Goossens het effect van horror. Net als de filosofie is horror in het beste geval de horzel die het paard van de samenleving met zijn steken wakker houdt. Geen zachte heelmeester dus, maar een die verwondt, tot op het bot, waarbij bloed en andere excrementen in het rond spatten en de kijker laten huiveren, op het slappe koord boven een afgrond die tevens een grafgrond is.
(…) zijn zelfbewustzijn geeft de mens letterlijk de status van een kleine god in de natuur, zoals de renaisssancedenkers al wisten. Maar tegelijk, zoals de oosterse wijzen ook wisten, is de mens een worm en voedsel voor de wormen. Dit is de paradox: de mens is buiten de natuur en tegelijk hopeloos erin geworteld. Hij is een dubbelwezen, verblijvend tussen de sterren en toch gehuisvest in een lichaam waarin het hart pompt en dat naar adem snakt. (…) De mens is in tweeën gespleten: met een bewustzijn van zijn eigen voortreffelijke uniciteit waarmee hij uit de natuur steekt met een indrukwekkende majesteit, en tegelijk gaat hij terug een paar voet onder de grond om daar stomweg en blind te rotten en voor altijd te verdwijnen. Het is een angstanaanjagend dilemma om in te bestaan en mee te moeten leven. (pagina 62)
Kortom, het onvoorspelbare jaagt ons angst aan en trekt ons opnieuw de onzekere en schaduwrijke speeltuin binnen waar nu eenmaal de kinderlijke verwondering in ieder van ons huist. En zo herkennen we hopelijk andermaal dat angst en horror eens onze oudste en fijnste speelkameraadjes waren. Horror kan ons daarmee ook iets leren, over onze morele grenzen, én over onze angsten. Het wijst ons op de onzuiverheid en chaos die we het liefst ontkennen, maar wel vanuit de veiligheid van de bladzijde of bioscoopstoel. Liefst zien we monsters en moordenaars als iets fundamenteel anders dan wijzelf. Dat dit denken in wij versus de ander, in goed versus fout, in veel horrorverhalen juist níét opgaat kan je nalezen in zeven sidderende hoofstukken: 1. De geboorte van horror uit de januskop van de verlichting en de geest van de romantiek, 2. De grafgrond van horror: een bal masqué boven ons doodsbesef, 3. Alle monsters zijn menselijk: een verkenning van monsters en het monsterlijke, 4. Wij, zombies, 5. Shoch en horror: haltes in de thuisloosheid boven de afgrond van de dood, 6. Het sublieme en het abjecte in horror: de danse macabre van een geleidelijke toenadering van het verhevene tot het verworpene, 7. Horror … een duistere spiegel: starend in de ogen van Medusa.
Als besluit kan ik vooreerst zeggen dat wanneer er iets gebeurt dat onze samenleving op haar kop zet, een fundamentalische terrorist die op straat in onze hoofdstad op voetbalsupporters begint te schieten bijvoorbeeld, we dat maar al te graag zelf mee willen beleven. Toegegeven, graag een ietsje later en vanuit een veilige positie, ver weg van het eigenlijke gevaar, liefst via zo schokkend mogelijke beelden op onze helverlichte schermen. Het fascineert ons gewoonweg om te zien wat er gebeurt wanneer het laatste restje beschaving inzakt. En krek hetzelfde fenomeen doet zich voor als we horror consumeren, las ik in een kranteninterview met de auteur, die hierin verder stelt dat dit soort overschrijdingen van de norm, die scheuren in onze beschaving, ons ongemeen fascineren. Want onovertroffen, verboden en niet zelden macaber.
Nu ja. Goossens onderzoekt nu eenmaal het verband tussen horror, het sublieme en het sacrale. En horror gaat nu eenmaal over het overschrijden van bestaande grenzen en het destabiliseren van wat het gros van de mensen normaal vindt. Hij brengt ons aller gegriezel dan ook met graagte in verband met Medusa’s doodsangst via deze mythische vrouw met haar dodelijke blik en slangenhaar. Perseus versloeg haar door haar met haar spiegelende koperen schild zichzélf in de ogen te laten kijken. Op eenzelfde wijze kunnen wij onze doodsangst via horror aangaan. Wie daarenboven op een alternatieve manier, ver voorbij de grenzen van het gruwelijke, ver voorbij het abjecte en het verwerpelijke, wenst kennis te maken met de avonturen en de escapades van het personage Medusa, het meisje achter de mythe, het spiegelbeeld van de medespelende als de Ander én evenzeer als boos, angstaanjagend vrouwmens mag zeker Goossens’ boek niet in de winkelrekken laten liggen. Haar verstenende blik zal jullie nog veel huiverplezier bezorgen. Zeker nu de dagen zoveel korter zijn en de winterdip vast om de hoek loert. In de ogen van Medusa kan daarnaast een uitgelezen zijn kans om je tussen patrijs en kalkoen te verdiepen in je eigen, niet zelden onbevattelijke, gegriezel en gehuiver.
Jammer echter dat ik als (enigermate gewend en geoefend) lezer bijwijlen toch nog verstrikt raakte in de abondante ideeënmikmak en abstracte overpeinzingen van legio denkers met betrekking tot de grensoverschrijdende esthetische ervaring om reden van het sublieme, het abjecte, het sacrale en andere streberige hersenkronkels. Jammer ook dat Goossens veelvuldig citeert met enkel een verwijzing naar een net iets te ver wegge eindnoot. Daarenboven is het betreurenswaardig dat het bij deze duistere ridder niet steeds zonneklaar is welke concepten en denkbeelden van hemzelf zijn, en welke ideeën en gedachtengangen hem ingefluisterd werden door andere filosofen. Ondanks deze, weliswaar begrensde, onvolkomenheden geef ik zijn veelzijdig betoog om horror eindelijk te zien als een serieus filosofisch onderwerp graag vier sterren mee.
Smullen maar van dit zuivere staaltje van zwart humanisme - de ultieme erkenning dat ieder van ons mogelijk óók een genietende, wrede beul in zich meedraagt. Waarom niet als welgekomen opstapje in duistere tijden, naar een uitgestrekter mensbeeld en een oorspronkelijke en gespierde opwaardering van sinds oudsher zogenaamd gedeelde waarden. Plus de daaropvolgende ontwaarding van Hannah Arendts banaliteit van het kwaad. Of hoe het kwaad zich al te makkelijk kan manifesteren als onze individuele verantwoordelijkheid alsnog verloren gaat.
Benny Madalijns
Meer van Benny Madalijns
Benny Madalijns