Nicolaus Cusanus
Benny Madalijns
Non-fictie
  • 905 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

4 februari 2024 Cusanus: Over de wetende onwetendheid
Het Titus Brandsma Instituut Nijmegen, expert op het gebied van de Moderne Devotie, organiseert in Deventer van 9 tot 11 februari 2024 een meerdaagse symposium ‘In de voetsporen van Cusanus’: De bursa cusana en het veelstemmig samenleven. Aanleiding voor dit gebeuren, waarin verschillende levensbeschouwelijke en culturele partners van de stad een gesprek met elkaar zullen aangaan, was de recente Nederlandse vertaling van Cusanus door Gert den Hartogh.
Ik weet niet hoe het komt, ik doe het niet met opzet en vraag me derhalve niet waarom, maar ik lees sinds lang en met veel plezier de teksten van theologische schrijvers en leraren uit de middeleeuwen. Ook van de kundig opgebouwde bouwsels van de vrome kerkvorst en mysticus Cusanus kan ik dus echt smullen.
Ik maakte kennis met Cusanus via het werk van Harry Mulisch. Ik kwam hem voor het eerst tegen op pagina 113 in zijn autobiografische, memoire-achtige tekst Het woord bij de daad uit 1968: ‘Deze verbazende kardinaal - wiens boeken zelfs dialektische titels dragen [...] voerde in de vijftiende eeuw het mystiek dialektische begrip van de coincidentia oppositorum in: het samenvallen van de tegenstellingen, - zoals Hegel later het samenvallen van het zijn en het niets zou definiëren als het worden. Verder was hij een voorloper van Copernicus, ook zei hij als eerste dat de ruimte oneindig is, en vermoedelijk had deze dialektikus (over wie ik nog wel eens een boekje zal opendoen) iets te maken met de ontdekking van Amerika.’
Vanaf dan duikt Cusanus regelmatig op in het werk van Mulisch. In De compositie van de wereld uit 1980 neemt hij een aanzienlijke plaats in, naast grootheden als Pythagoras, Einstein en Freud. In dit boek roept ook Mulisch de paradox uit tot sleutel van het wereldraadsel, en zo kom je onmiddellijk te weten waarom Mulisch dol was op de schrijfsels van Cusanus, die eveneens optreedt in zijn zo langzamerhand legendarische manuscript (dat nooit gepubliceerd werd) De ontdekking van Moskou.
De Borges-achtige complexiteit van het intrige maakt begrijpelijk waarom niet. Over een vijftiende-eeuwse expeditie naar Moskou moest het gaan, met daarbij een belangrijke rol voor zijn lievelingskardinaal Cusanus, én het moest eveneens gaan over een twintigste-eeuwse schrijver die vergeefs probeert de sporen van deze expeditie te achterhalen.
Nuja. Alle goden zijn sterfelijk, Mulisch is een god, dus Mulisch is sterfelijk, net als Nikolaus Krebs von Kues, zoals de Duitse naam van de bisschop luidde. Mulisch beschrijft Cusanus graag als een vereniging van tegendelen, want met zijn ene been staat hij nog in de metafysische middeleeuwen en het occultisme, met zijn andere in de empirische natuurwetenschap. Hij stierf in Todi in Umbrië, maar hij ligt op twee plaatsen begraven: zijn lichaam in Rome in de San Pietro in Vincoli, zijn hart in de Cusanusstift in Kues aan de Moezel.

It seems like you get the best of both worlds with him…
Enerzijds is de dominicaan Cusanus een ogenschijnlijk conventionele, middeleeuwse kerkvorst en een intens vrome mysticus. Anderzijds is hij een hermeticus, de voorloper van Copernicus, bekend om zijn baanbrekend werk in de natuurwetenschap en de filosofie. Zo preludeert hij op de heliocentrische leer van Copernicus door vast te stellen dat de aarde niet het vaste middelpunt van het wereld-Al is, zoals in de middeleeuwen steeds was aangenomen, maar dat zij zelf beweegt.
Hij produceert als eerste een moderne landkaart van Midden-Europa, waarmee hij niet alleen zijn eigen levensruimte markeert maar ook het cultuurgebied van waaruit de nieuwe tijd zich zou ontwikkelen. En is hij ook nog eens de uitvinder van holle of concave lenzen, waarmee bijziendheid gecorrigeerd wordt.

Nou moe! Iemand die beschikt over méér dan buitengewone denk- en handvaardigheid op alle vakgebieden. Een onvervalst cusanusje-van-alles, zeg maar.
Krebs von Kues leefde van 1401 tot 1464 en was eigenlijk een filosoof, maar tegelijk een van die allround geleerden waar de late middeleeuwen een patent op lijken te hebben. Niet alleen ontwikkelde hij lenzen voor bijzienden en droeg hij bij aan de kalenderhervoming, hij stichtte ook een hospitaal, en hij zette de theorie van de coincidentia oppositorum op. Hij beweert dat tegenovergestelde zaken bij elkaar komen in een oneindig ver punt. Bestaan en niet-bestaan, zijn en niet-zijn, worden dan uiteindelijk gelijk.
In zijn in 1440 voltooide opus magnum stelde Cusanus dat de menselijke geest altijd onwetend zal blijven over de absolute waarheid (God) en dat het bewustzijn van die onwetendheid de basis vormt van het verkrijgen van ware wijsheid. Gods waarheid gaat het menselijke kennisvermogen te boven, maar we kunnen wel werk maken van deze onwetendheid. Hoe geleerder we worden, hoe meer kennis we verzamelen, des te krachtiger zal onze onwetendheid op dit cruciale punt tot ons doordringen. Ook de onwetendheid heeft baat bij een vasthoudende inspanning van de geest.
Cusanus staat onder meer bekend om zijn visionaire ideeën over het heelal, die vooruit lijken te lopen op de grote omwenteling in de astronomie van de zestiende en de zeventiende eeuw. Hij bespreekt de pluraliteit der werelden, inclusief het waarschijnlijke bestaan van aliens. Hij toont aan dat de aarde niet het centrum van de wereld is en dat zij beweegt, ook al merken we daar niets van. Alhoewel. Beweging is per definitie relatief, legt Cusanus uit, we merken pas dat we bewegen dankzij het contrast met een extern vast punt; iemand die in een boot vaart, beseft niet dat hij beweegt als hij de oever niet kan zien en geen weet heeft van de stroming van de rivier.
Verder ontkent hij dat de wereld een vast centrum heeft; het centrum van de wereld is overal en valt samen met zijn omtrek, wat een andere manier is om te zeggen dat de wereld ook geen omtrek heeft, al gaat hij nog net niet zo ver om de wereld zelf oneindig te noemen. Want oneindig, dat is alleen God.
Om God is het Cusanus steeds te doen bij deze op zijn zachtst gezegd frappante speculaties, niet om astronomie. Van de wereld - en in dit geval ook van de astronomie - maakt hij gewoonweg gebruik om dichter bij God te komen. De zintuiglijke wereld is voor hem een symbolisch beeld van God, en vooral geldt dat voor de minst aan corruptie en verandering onderhevige verschijningsvormen van die wereld: de wiskundige tekens.
In De docta ignorantia wemelt het dan ook van de wiskundige speculaties, die hetzelfde doel dienen als de astronomische: ze moeten de mens dichter bij God brengen. Niet door God in mathematische formules te vangen, dat zou onmogelijk zijn, maar door de mens juist te verbluffen met hun antinomieën, hun schijnbaar onoplosbare contradicties.
Telkens opnieuw zoekt Cusanus ze op - vanuit het rotsvaste geloof dat ze alleen in God wél opgelost zijn. God is voor hem het samenvallen van centrum en omtrek, van maximum en minimum, of meer principieel gesteld: God is de coincidentia oppositorum, het samenvallen der tegendelen, en daarom voor het eindige menselijke verstand nooit te bevatten. Hier zien we de ‘geleerde onwetendheid’ volop aan het werk.
Operum Dei nulla est ratio, schrijft Cusanus in een van zijn vele andere geschriften (waaronder, allicht, ook een traktaat over de kwadratuur van de cirkel). God doet niet aan rede of logica, wat gezien de oneindigheid van Zijn scheppingskracht het zicht opent op een adembenemend universum waarin alles mogelijk is. Cusanus slaagt er glansrijk in om dít te weten, maar daarna houdt het op: de exacte kennis van God en Zijn waarheid blijft buiten bereik. Zelf vergelijkt hij het met een polygoon oftewel een veelhoek binnen een cirkel: ook al vermeerder je het aantal hoeken tot in het oneindige, nooit zal de polygoon samenvallen met de cirkel.
Cusanus past in een lange traditie van intuïtief, fantasievol denken, dat zich niet bij voorbaat laat beperken door de aristotelische logica, maar voor het raadsel van het Absolute andere, sluikse wegen zoekt. Er is geen reden om te twijfelen aan de degelijkheid van zijn geloof, maar zijn eerbied voor de majesteit van God geeft hem een plaats binnen de zogeheten ‘negatieve theologie’, een denkrichting die ervan uit gaat dat een positieve definitie van God onmogelijk is en die een aanvang neemt in de vijfde of zesd eeuwse geschriften van Pseudo-Dionysius de Areopagiet.
Zijn wiskundige belangstelling maakt hem tot een erfgenaam van Pythagoras en Plato, zijn mysticisme tot een geestverwant van Meister Eckhart. Hoewel hij na zijn dood goeddeels werd vergeten, heeft hij de nodige indruk gemaakt op Giordano Bruno, op Leibniz, op Schelling, en sinds de Romantiek kunnen zijn sporen hier en daar in de moderne literatuur worden teruggevonden.
Als er een legitimatie voor diep-christelijke wijgerig-theologische overwegingen van de vijftiende eeuwse kerkvorsten als Cusanus bestaat, dan is die gelegen in de verstrooiing, de verpozing en het vertier die zij vrijdenkers kunnen bieden en vaak ook bieden. De boven-hemelse gewesten, de geestelijke machten die daar spelen in overeenstemming met Gods wil en de aldaar gestationeerde kampen van goed en kwaad, van licht en duisternis zo uitbeelden dat zij dat alles op z’n minst in overweging kunnen nemen, laat staan gedogen is een mooie , en misschien zelfs ontroerende geestesarbeid. Ter illustratie volgend voorbeeld uit Boek III, Hoofdstuk 6, subonderdeel 217, pagina 159:

"Het intellect, dat een hogere vlucht neemt dan de rede, ziet in dat de mens, ook al zou de zintuiglijkheid zich in alle opzichten aan de rede onderwerpen en de hem ingeboren hartstochten niet volgen, niettemin vanuit zichelf niet bij machte zou zijn het doel van zijn intellectuele en eeuwige verlangens te bereiken."
"Aangezien de mens namelijk uit het zaad van Adam verwekt is in vleselijke lusten, - de mens in wie, met het oog op de voortplanting, die dierlijkheid het wint van de spiritualiteit – blijft de menselijke natuur, in de wortel van haar oorsprong ondergedompled in het vleselijke genot waardoor en mens uit zijn vader tot zijn is voortgekomen, volstrekt onbekwaam om, teneinde het geestelijke te omarmen, de tijdelijke dingen te overstijgen."
"Als het gewicht van het vleselijk genot de rede en het intellect neerwaarts trekt, zodanig dat zij, zonder weerstand te bieden, met deze bewegingen instemmen, is het duidelijk de zo naar beneden getrokken en van God afgewende mens van de genieting van het hoogste Goed – d.w.z.: van datgene wat op intellectuele wijze boven en eeuwig is – volledig beroofd wordt."
‘Deze christelijke overwegingen, die vrucht van veel overwegingen zijn, zullen langzaam begrepen worden, maar dan ook gemakkelijk, terwijl ze zeker erg moeilijk zullen worden als iemand ze door vluchtig en nieuwsgierig te lezen voor zichzelf erg moeilijk maakt.’ Met deze woorden begint Søren Kierkegaard zijn in 1847 verschenen boek Wat de liefde doet en deze zelfde woorden zouden onverkort als moto kunnen dienen voor Cusanus’ hoofdwerk dat de aanzetten bevat voor alle andere geschriften die hij sindsdien nog publiceerde.
Centraal staat de vraag, hoe menselijke kennis – die per definitie begrensd, c.q. eindig is – weet kan hebben van het onbegrensde en oneindige. In dat verband poneert Cusanus de stelling dat ons weten nooit verder kan reiken dan een benadering, een vermoeden (coniectura) van de werkelijkheid. Aan dat onderwerp wordt uitgebreid aandacht besteed in De coniencturis (Over vermoedens), Cusanus’ vervolg op Over de wetende onwetendheid.
Mogelijk kan Cusanus’ denken omschreven worden als een nieuwe denkgrammatica die in feite in de plaats komt van het bouwwerk dat sinds de elfde eeuw door de scholastici was opgetrokken. Dankzij zijn scherpe intuïtie heeft hij als weinig of geen anderen oog voor het feit dat het gebinte van de middeleeuwen bezig is te bezwijken en, in het verlengde daarvan, de bestaande kerkelijke, wetenschappelijke en sociaal-maatschappelijke kaders langzaam maar zeker uiteenvallen. En als tegengewicht voor dit steeds verder om zich heen grijpende deconstructivisme waardoor de overgang van middeleeuwen naar renaissance gekenmerkt wordt, stelt Cusanus zijn constructivistische methode met behulp waarvan hij de neergang tracht om te buigen tot opgang.
De nieuwe wereld die hem voor ogen staat is er één waarin de bestaande en uiteenlopende culturele opvattingen, mét de daarmee samenhangende filosofische, ideologische en religieuze ideëen uiteindelijke allemaal een plaats hebben. Dit is uitsluitend en alleen mogelijk dankzij de geest; deze beschikt immers niet alleen over het vermogen verschillen te integreren, maar is bovendien in staat zich aan deze verschillen aan te passen en ze vervolgens te overstijgen (onwillekeurig denkt men aan de hegeliaane these -  antithese en de daaruit voortdkomende synthese).
Het is dankzij deze intellectualistische benadering dat Cusanus in staat blijkt op een constructieve wijze om te gaan met de uitdagingen waarvoor de kerk zich op het breukvlak van middeleeuwen en renaissance gesteld ziet. Hij streefde niet enkel naar de eenheid van de kerk op Europees, c.q. internationaal niveau (hij was een zogeheten conciliarist en bijgevolg overtuigd dat er slechts sprake kan zijn van pauselijk gezag wanneer dit gedragen wordt door de hele kerk) en in die context neemt hij deel aan het concilie van Bazel in 1432.
In 1437 besluit hij alsnog de kant van de paus te kiezen. Sommigen beschouwen deze koerswijziging als een uiting van opportunisme dan wel een bewijs voor de stelling dat Cusanus feitelijk niet meer was dan een ordinaire carrièreman.
Anders geformuleerd, Cusanus was in die dagen zeer zeker wat we vandaag een ‘netwerker’ zouden noemen. De belangrijkste namen in dit verband zijn die van Giuliano Cesarini – de man aan wie zowel De docta ignorantia als De coniecturis zouden worden opgedragen – en Paolo dal Pozzo Toscanelli, later de drijvende kracht achter de zoektocht naar de westelijke route naar India. Daarnaast moeten zeker ook Tommaso Parentucelli en Enea Silvio Piccolomini, de latere pausen Nicolaas V en Pius II, genoemd worden.
Tot slot nog dit. De vraag waarom we als laatmoderne vrijdenkers vandaag kennis zouden nemen van een Duits theoloog, filosoof, wiskundige, astronoom, humanist en jurist uit de late middeleeuwen wordt in feite beantwoord door de lectuur zelf van dit bijzondere boek. Vanuit een modern aandoende – maar op Aristoteles gefundeerde – kritiek op onze kernvermogens neemt Cusanus ons mee over de grenzen die hij zelf tegenkomt waneer hij over het menselijke kennen nadenkt.
Daarin bestaat de steeds weer verassende originaliteit van Cusanus, dat hij ons laat zien dat wie een grens tegenkomt in zijn reflecties, eigenlijk altijd al over die grens heen is. Het denken verwijst steevast naar een positie die nog voorafgaat aan het denken – de betrokkenheid van de mens in het geheel van de werkelijkheid en dit op de meest praktische wijze. Cusanus is dan ook dé filosoof bij uitstek van het algemene dat zich enerzijds toont in het particuliere, maar dat er zich anderzijds altijd ook weer aan onttrekt.
De wijsgerige en theologische imaginatie van Cusanus is zo groot, dat zijn denken zich niet laat grijpen door latere (moderne) posities zoals die van Kant of Hegel. En daar valt weinig aan te doen. Ook al bevat Cusanus' visie op God mystieke trekken en is hem meermaals pantheïsme verweten. Tot spijt van wie het benijdt.
Afijn. Dit boek was destijds, meer dan waarschijnlijk, een helse onderneming om te schrijven. Een nog helsere klus was het vandaag om te vertalen. Maar was het ook een helse karwei om te lezen? Wel, het was zeker geen eenvoudige opdracht, maar ook als vrijdenker kunnen we de geschiedenis van de wereld niet twee keer doorlopen, één keer met en één keer zonder religie.
Het belangrijkste is dat we ons, aan de hand van dit soort geschriften, blijvend afvragen wat we kunnen leren van de verhalen, de histories en de kronieken van religies. Hoe een gevoel van het transcendente ons al dan niet kan helpen inzicht verschaffen in het doen en laten van godvrezende en van god losse mensen vandaag de dag.
In het bijzonder hoe we het pad kunnen omzeilen dat leidt van zaligmakende visioenen naar religieus geweld, razernij en toorn. Een ter zake dienende vraag, maar evenzeer een uitdaging voor zowel het seculiere humanisten als voor religieuze gelovigen. Een bril aanreiken - misschien best direct een draagbare, bolle Claudespiegel met een zwarte ondergrond - om naar de mestvaalten en brandhaarden van vandaag te kijken, mogelijk is dàt de taak van een al dan niet majestatisch, al dan niet van boven ingegeven werk over de wetende onwetendheid.

Benny Madalijns
Nicolaus Cusanus
Benny Madalijns
Non-fictie
Madalijns is van opleiding Leraar Beeldende Kunsten en doctor in de Archeologie & Kunstwetenschappen. Hij is schrijver van amper te publiceren verhalen over denken & doen, zoals het boek 'Ondanks alles / Malgré tout' (ASP). En schilder & collagist van zo maar wat bedenkingen van geest & gemoed. (Foto: Jean Cosyn - VUB)
_Benny Madalijns -
Meer van Benny Madalijns

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies