Zygmunt Bauman en David Lyon
Dirk De Schrijver
Non-fictie
  • 2399 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

14 mei 2019 Liquid surveillance.
Beide auteurs zijn sociologen, respectievelijk uit het Verenigd Koninkrijk en Canada. Zij bestuderen/bestudeerden (Bauman is overleden) wat ze beschouwen als “een van de grootste uitdagingen van onze hedendaagse maatschappij”, namelijk “surveillance”. Nauw daarmee verbonden bevindt zich een wereld waarin data gegenereerd, verzameld, onderschept, en gebruikt/misbruikt worden op een nooit geziene schaal. Dit dankzij de moderne technologieën die zich ontwikkeld hebben en ingang hebben gevonden op de meest diverse domeinen van het maatschappelijk leven.
Kernbegrip is dus surveillance. Het begrip wordt in de aanpak van de auteurs geduid als “liquid surveillance”. Volgens de auteurs is “Liquid (vloeibare) surveillance niet zozeer een alomvattende manier om surveillance te specificeren, maar eerder een oriëntatie, een manier van ontwikkelingen op het gebied van surveillance te duiden in de vloeibare en onzekere moderniteit van vandaag de dag”. En “surveillance verspreidt zich op manieren die tot op heden ondenkbaar waren, waarbij op vloeibaarheid wordt gereageerd en vloeibaarheid wordt gereproduceerd”.
Deze beschrijvingen zijn geen definities, zij leveren zelfs geen vastomlijnd kader waarbinnen we de opbouw van het boek kunnen volgen. Verder in de tekst spreekt men ook nog over “vloeibare moderniteit” alsook over “vloeibaar denken”.
_Oorsprong en evolutie van de moderne surveillance
Vertrekpunt van de studie is de door Jeremy Bentham ontworpen architectuur voor een gevangenis. Centraal element ervan was het “panopticum”. Dit heeft lange tijd als concreet model gediend en is later ook als metafoor gebruikt voor instituties die alles wilden observeren, weten en kennen over hun objecten en hun gedrag. Daarnaast willen zij dit gedrag ook nog controleren en sturen. In de originele en meer statische betekenis van het begrip wordt het ook vandaag nog steeds toegepast op “onbeheersbare delen van de samenleving” zoals gevangenissen, kampen, psychiatrische klinieken en andere “totale instituten” zoals beschreven door Erving Goffman (Canadees socioloog en auteur).
Het toepassingsgebied van het begrip heeft zich later uitgebreid naar andere domeinen van het maatschappelijk gebeuren. Hierbij wordt het losgemaakt van de oorspronkelijke statische en architecturale beperking. In die zin is het dus liquide geworden. De technische methodes die hierbij worden gebruikt, evolueren permanent en zijn progressief. Ook deze zijn steeds meer liquide geworden.
Een eerste variant is het “sociale panopticum” waarbij steeds preciezere en indringendere vormen van surveillance gebruikt worden om de socio-grafische en andere gegevens van arme huishoudens in kaart te brengen.
Een andere variant van het panopticum is wat Bingo noemt het “ban-opticum” waarvan het de bedoeling is om mensen/groepen uit te bannen. Toepasbaar en toegepast op marginalen die het voorwerp uitmaken van allerlei profileringstechnieken en gebruikt door “managers of unease” in casu politie, douane, luchtvaartmaatschappijen en dergelijke.
Maar dezelfde surveillance technologie wordt ook in de andere richting gebruikt: ze wordt niet alleen aangewend om mensen buiten te houden maar ook om ze binnen te houden en ze daar te beschermen. De “gated communities” die hoe langer hoe meer opduiken in onze duale maatschappij zijn hiervan een illustratie.
Ook vluchtelingen en hun problemen worden op deze manier “gemanaged”: insluiting aan de ene frontlinie en uitsluiting aan de andere. Soms worden zij eufemistisch benoemd als een groep “in transitie”. Zij worden ondergebracht in “corridors” van de ballingschap. Zij worden “apart” gezet. Dirk De Schrijver
De auteurs richten vervolgens hun aandacht op de relatie (on)veiligheid en surveillance. Op zich heeft deze relatie altijd bestaan, maar in onze 21ste eeuw wordt er impliciet meestal mee bedoeld “Nationale Veiligheid” - doorgaans een slecht gedefinieerd begrip - die in steeds meer landen beschouwd wordt als een politieke prioriteit. Opmerkelijk is hierbij dat toenemende bekommernis om veiligheid allerlei vormen van onveiligheid als nevenproduct genereert.
Veiligheidsculturen en surveillance-infrastructuren versterken elkaar, creëren een permanent onveiligheidsgevoel dat neerkomt op een veralgemeende angst voor de “Ander” (sic). Die Ander kan iederéén zijn: een buur, een voorbijganger, slenteraar of stalker en uiteindelijk iedere vreemdeling. Finaal worden we allemaal door (on)veiligheid geraakt, we worden er aan verslaafd terwijl tezelfdertijd onze onzekerheid toeneemt. Sommige auteurs aarzelen niet om te spreken van “controlesamenlevingen en controleculturen”.
Uitsluitings- en insluitingstechnieken worden ook gebruikt op andere domeinen, zoals commerciële concurrentie. Meer in het bijzonder in het consumentisme dat eveneens op grote schaal persoonlijke informatie vergaart. Dit leidt niet in de eerste plaats tot categorische verdenking zoals bij veiligheidsdiensten (hoewel?), maar wel tot categorische verleiding door middel van persoonlijke “targetting” dankzij het gebruik van gepersonaliseerde filters. Officieel is het doel hiervan verbeterde behoeftebevrediging, maar de stap naar behoeftecreatie is snel gezet. De belangrijkste medewerkers van het consumentisme zijn de consumenten zélf. Hun aankoopgedrag bij een bedrijf als Amazon bijvoorbeeld, maar ook hun gebruik van klantenkaarten, lidkaarten en andere toetredingsdocumenten waarbij gevraagd wordt naar allerlei persoonlijke gegevens, worden door big data dankbaar gebruikt. Ook de rol van Facebook mag hier niet onvermeld blijven. De (potentiële) klanten zijn de uiteindelijke leveranciers van de gegevens die voor of tegen hen zullen gebruikt worden. Op die manier doen zij aan DIY-profilering (Do It Yourself). Een consumentistisch pan-opticum is natuurlijk maar één druk op de knop verwijderd.
Verdere liquidifiëring van de surveillance vinden we in de “managementrevolutie 2.0” waarbij beheers- en controletaken op de schouders geladen worden van diegenen die eigenlijk gecontroleerd moeten worden. Geen statisch en hiërarchisch functionerend panopticum meer dus. Managers controleren niet meer zélf, het zijn de medewerkers/ondergeschikten waarvan men nu verwacht dat ze zichzelf gaan disciplineren. Op de koop toe mogen zij er de materiële en psychologische kosten van dragen. Door een proces van interiorisering wordt externe controle vervangen door interne mechanismen van zelfbeheersing en zelfdisciplinering. Ook weer een vorm van DIY die de facto uitdraait op een soort van vrijwillige slavernij.
_Morele bekommernissen
Het heeft tot 1998 geduurd vooraleer Gary Marx, een bekend academisch klokkenluider, opperde dat er voor de nieuwe surveillance een nieuwe ethiek nodig was. Ook filosofen zoals Hannah Arendt hebben eerder al de vraag gesteld naar de verantwoordelijkheid bij de gebruikers van moderne surveillance technieken. De auteurs van dit boek treden hen daarin volledig bij. Morele bekommernissen vormen trouwens een rode draad doorheen deze surveillance studie, en Bauman en Lyon laten dan ook nooit na belangrijke vragen over macht, technologie en moraliteit op te roepen.
Surveillance in dienst van de sociale orde: de auteurs stellen vast dat alle surveillancetechnieken eenzelfde doel nastreven, namelijk “het onderscheiden van de doelwitten, het lokaliseren van de doelwitten en/of het zich richten op bepaalde doelwitten”. Moderne maatschappijen maken gebruik van moderne technologieën om individuen te identificeren, te observeren en te beoordelen. Wat ze allemaal met elkaar gemeen hebben is dat zij hiermee trachten een “sociale orde” te installeren en/of te verdedigen.

In vele gevallen helpt surveillance om ervoor te zorgen dat “het afval gescheiden wordt van de goede producten”. Volgens de auteurs delen al deze mensen (afval dus) één cruciale eigenschap, zij worden allemaal als overbodig beschouwd, zij worden verworpenen en dikwijls beschouwd als uitschot. Extreme voorbeelden hiervan (nazisme en communisme) hebben niet geaarzeld om hun bevolkingen te inventariseren en te categoriseren, om vervolgens diegenen die als niet geschikt beoordeeld worden al-dan-niet-definitief uit te bannen uit de gemeenschap. Maar ook de behandeling van vluchtelingen in verschillende delen van de wereld vormt hiervan een schrijnend voorbeeld.
Morele beschouwingen over hoe dergelijke situaties zich kunnen ontwikkelen, brengen de auteurs tot het identificeren van het mechanisme van “adiaforisatie”. Hiermee bedoelen ze dat handelingen gesteld via elektronische bemiddeling een grote afstand kunnen creëren tussen actor en uitkomst (lees: beoordelaar en slachtoffer). De actoren worden op die manier gevrijwaard van ethische beoordeling.
In een burgerlijke context is dit onder andere het geval wanneer allerhande persoonsgegevens worden ingevoerd en opgeslagen in databanken. Deze gegevens worden vervolgens bewerkt per categorie en gebruikt voor bijvoorbeeld datingservices, maar ook door politiediensten. Cruciaal is hier het feit dat de persoon van de Ander verdwijnt. De opgeroepen resultaten bevatten een soort verminkt individu. De resultaten kunnen vervolgens in allerlei contexten gebruikt/misbruikt worden. Als hieraan dan nog een differentiële behandeling gekoppeld wordt, dan is het duidelijk dat ethische bedenkingen zich opdringen.

In militaire context illustreren de auteurs deze bekommernis aan de hand van beschouwingen bij de werking van drones. Die worden niet alleen gebruikt om informatie te verzamelen maar ook om individuen of categorieën mensen uit te schakelen. Tussen de ‘piloten’ (observatoren) enerzijds en diegenen die beslissingen nemen over de te ondernemen acties anderzijds bestaat geen enkele relatie van menselijke aard. Evenmin met de targets. De dood van de potentiële slachtoffers is slechts een druk op de knop verwijderd. Afstand en vervreemding elimineren met andere woorden het probleem van de morele verantwoordelijkheid.
De gevolgen van technologische interventies zijn ook steeds sociaal. Onverwachte neveneffecten worden dikwijls vertaald als “collateral dammage” maar kunnen zowel voor de fysieke als de sociale dood van een persoon/groep zorgen. Dit gebeurt als identificatie leidt tot sociale uitsluiting, ondermeer door ontzegging van toegang tot materiële en/of sociale kansen. Bijvoorbeeld bij toegang tot visa, asiel, bankkaarten en bankleningen of aanwervingen. Fysische landsgrenzen worden hierbij irrelevant. Visa en reistickets kunnen op basis van surveillance gegevens geweigerd worden zonder dat er persoonlijk contact plaats heeft tussen aanvrager en weigeraar.
_De toekomst van liquid surveillance
In een laatste hoofdstuk stellen de auteurs de vraag naar de toekomst van de liquid surveillance. Kan er iets gedaan worden aan de steeds toenemende liquidifiëring, of is alles verloren? Is er nog een weg terug?
De meeste auteurs die ooit dystopieën beschreven hebben, introduceerden steeds wel een uitweg. Houellebecq, een recente Franse dystopische auteur, is hierover minder optimistisch. Hij is van mening dat je gewoonweg niets kan doen aan de maatschappelijke veranderingen. Ook diegenen die een toekomst zien in cyberspace en overtuigd zijn dat de beste van alle mogelijke werelden digitaal is, zijn in de ogen van de auteurs niet geloofwaardig. Zijn er dan andere werelden mogelijk? De ontwikkelingen na 9/11 bieden hierbij weinig vertrouwenwekkende vooruitzichten.
Erg optimistisch zijn de auteurs zeker niet. Ze waarschuwen er voor dat digitale surveillance een scherp zwaard is waarvan we nog niet weten hoe we het bot moeten maken, een zwaard dat daarenboven tweesnijdend is en waarvan we nog niet weten hoe we het veilig moeten hanteren. Ze stellen vast dat “de bestaande politieke instellingen vastgelegd door de overheid niet opgewassen zijn tegen de grootsheid van de taken”. Het gevaar dreigt dat mensen de huidige aanpak van surveillance als normaal beginnen beschouwen. Meer algemeen stellen de auteurs zich vragen over wat het effect van dit alles is op onze menselijkheid. Ja, er ontstaan wereldwijd allerlei netwerken, maar van gemeenschap valt plots geen spoor meer te bespeuren.

Zij spreken wel beiden hun hoop uit voor de toekomst, maar verder dan filosofische verwijzingen naar religieuze tradities, geloof en vertrouwen in de overwinning van de moraliteit op lange termijn reikt deze hoop niet echt. Wél onderstrepen zij de urgentie om nu te handelen, in onze hoedanigheid van heden levende mensen, en dit in het belang van de komende generaties. Dát is onze verantwoordelijkheid vandaag.

In ieder geval is de hoop die ze formuleren zeker geen hoop voor de nabije toekomst. Zij formuleren deze eerder als “optimisme op de middellange termijn en pessimisme op korte termijn”.
_Beoordeling
Het belang van het behandelde thema had een bredere contextualisering gerechtvaardigd. Een historische terugblik op een aantal ontwikkelingen, zowel op het domein van de mensenrechten als op het domein van de criminologie - zoals de sociaal-criminele profylaxie en de penologie – ontbreekt. Deze verdienden zeker een plaats in dit boek.

De interviewformule via elektronische briefwisseling die de auteurs, die op verschillende continenten leven en werken, gebruiken, draagt volgens mij niet bij tot de helderheid van de opbouw. Uiteraard weten beide auteurs best waar ze het over hebben, maar de manier waarop ieder van beide in woord en wederwoord nog een persoonlijk punt wil scoren over thema’s waar ze het volledig over eens zijn, voegt weinig toe aan de waarde van hun betoog.

Ook de vertaling komt soms vrij stroef over. Deze draagt niet bij tot de vlotte lectuur van de tekst.

De eruditie van beide co-auteurs staat buiten kijf, maar noch de inhoudelijke opbouw, noch de epistolaire werkvorm zijn voldoende aantrekkelijk om meer dan 2 sterren toe te kennen.
Zygmunt Bauman en David Lyon
Dirk De Schrijver
Non-fictie
recensent
_Dirk De Schrijver recensent
Meer van Dirk De Schrijver

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies