10 juli 2019
Beulen van Breendonk. Schuld en boete. Verhalen uit WO II.
Het Fort van Breendonk, twintig kilometer ten zuiden van Antwerpen, werd tussen 1909 en 1914 gebouwd als onderdeel van de militaire verdedigingsgordel ter bescherming van de stad Antwerpen en haar haven. Tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruikten de nazi’s het als werk- en doorgangskamp (SS-Auffanglager). Het is het enige kamp in West-Europa dat intact bleef. Thans is het ingericht als nationaal gedenkteken.
De betonnen vesting, omgeven door een diepe gracht, getuigt van de gruwelijke schending van de mensenrechten die het naziregime er tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft gepleegd. Hoe is dit kunnen gebeuren? Wie leende zich in dienst van dat onmenselijk regime tot het mishandelen, folteren en doden van weerloze gevangenen? Wie zijn met andere woorden de beulen van Breendonk? En wat is er met hen gebeurd na de oorlog? Op deze en andere nijpende vragen wil dit boek een antwoord geven.
‘Beulen van Breendonk’ werd geschreven door een team van historici onder leiding van emeritus professor Mark Van den Wijngaert, ook bekend als royalty-watcher. Hij verzorgt het inleidende hoofdstuk over de Duitse repressie in België tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Patrick Nefors geeft in het tweede hoofdstuk een uitgebreid en stevig gedocumenteerd overzicht van het kamppersoneel dat vier jaar lang verantwoordelijk was voor het lot van de gedetineerden.
Duitse en Vlaamse SS’ers, burgerpersoneel en zelfs collaborerende gevangenen (waarvan sommigen van Joodse origine) die als kameroversten (dit zijn gevangen die over medegevangenen heersten) fungeerden, maakten van Breendonk een hel. Tot de meest gevreesde beulen behoorde Untersturmführer (cfr. de eerste aangestelde SS-officiersrang) Arthur Prauss die zijn gevangenen “opgewarmde lijken” noemde en iemand alleen als ziek aanzag “als hij met zijn hoofd onder de arm bij hem kwam”.
Ook de plaatsvervangende kampcommandant Johann Kantschuster, een “psychiatrisch geval”, iemand die constant “bezopen” was, voerde tijdens zijn kort verblijf in Breendonk een uitermate dodelijke terreur.
Duitse en Vlaamse SS’ers, burgerpersoneel en zelfs collaborerende gevangenen (waarvan sommigen van Joodse origine) die als kameroversten (dit zijn gevangen die over medegevangenen heersten) fungeerden, maakten van Breendonk een hel. Tot de meest gevreesde beulen behoorde Untersturmführer (cfr. de eerste aangestelde SS-officiersrang) Arthur Prauss die zijn gevangenen “opgewarmde lijken” noemde en iemand alleen als ziek aanzag “als hij met zijn hoofd onder de arm bij hem kwam”.
Ook de plaatsvervangende kampcommandant Johann Kantschuster, een “psychiatrisch geval”, iemand die constant “bezopen” was, voerde tijdens zijn kort verblijf in Breendonk een uitermate dodelijke terreur.
De Vlaamse SS’ers moesten qua moorden, wreedheid en sadisme niet onderdoen voor hun Duitse collega’s: Richard De Bodt en Fernand Wyss golden evenzeer als prototypes van de gewetenloze beul.
In het derde hoofdstuk schetst Dimitri Roden het proces voor de krijgsraad van Mechelen dat op 5 maart 1946 van start ging. Voornamelijk Belgische beulen stonden toen terecht voor de vreselijke misdaden die ze in Breendonk hadden begaan. Zestien ervan kregen de doodstraf.
Bijzonder merkwaardig is de wijze waarop SS-Sturmbannführer (equivalent met de rang ‘majoor’) Philipp Schmitt, de eerste kampcommandant, werd opgespoord en gearresteerd. Dat gebeurde mede door toedoen van de bekende Belgische journalist Paul Lévy, nota bene een voormalige gevangene van Breendonk en persverslaggever van het proces in Mechelen.
Schmitt werd opgesloten in het kamp (Fort van Breendonk) waarover hij ooit zélf de leiding had, om uiteindelijk op 9 augustus 1950 in Antwerpen voor het vuurpeloton te verschijnen. Hij was niet alleen de enige Duitse nazi die in België werd terechtgesteld wegens oorlogsmisdaden, zijn terdoodveroordeling was de laatste die in ons land effectief werd uitgevoerd.
Schmitt werd opgesloten in het kamp (Fort van Breendonk) waarover hij ooit zélf de leiding had, om uiteindelijk op 9 augustus 1950 in Antwerpen voor het vuurpeloton te verschijnen. Hij was niet alleen de enige Duitse nazi die in België werd terechtgesteld wegens oorlogsmisdaden, zijn terdoodveroordeling was de laatste die in ons land effectief werd uitgevoerd.
In het voorlaatste hoofdstuk maakt Tine Jorissen een vergelijking met de berechting van oorlogsmisdadigers in Nederland. Zij focust daarbij op het kamp van Amersfoort en de beruchte Duitse beul Joseph Kotälla, die er het hoofd van de administratie was.
Tot slot poogt Olivier Van der Wilt een antwoord te vinden op de prangende vraag hoe mensen ertoe komen anderen systematisch te mishandelen, te folteren en zelfs te doden.
Tot slot poogt Olivier Van der Wilt een antwoord te vinden op de prangende vraag hoe mensen ertoe komen anderen systematisch te mishandelen, te folteren en zelfs te doden.
‘Beulen van Breendonk’ is (uiteraard) geen vrolijke literatuur. Het belicht immers een van de akeligste bladzijden uit onze recente Belgische geschiedenis. Niettemin is deze historische studie erg boeiend, vlot leesbaar en geschikt voor een breed publiek.
Meer van Marc De Bock