7 april 2025
Het verhaal van België in 100 beslissende plekken
In deze Belgische geschiedenis, die de periode tussen 1825 en 2000 bestrijkt, zoekt men tevergeefs naar de bijdrage eraan van onze Millenials, geboren tussen 1980 en 1996. Elders liet de auteur al weten in eerste instantie niet voor hen te schrijven. Niet getreurd, ’t kan verkeren. Er zijn geen indicaties dat hij, na deze vijfde geschiedenis in zes jaar tijd, aan ophouden denkt. Hij begon met Vlaanderen. Eens België gemolken, is er nog Europa. Als Generatie Y dan meedoet is het direct op een groot veld.
Jos Vandervelden, eindredacteur van actualiteitsprogramma’s bij VRT lijkt zijn niche te hebben gevonden. Tussen 2019 en 2023 leverde hij een geschiedenis van Vlaamse meesters, een bundeling van wekelijkse online reportages, de verborgen en de verloren geschiedenissen van Vlaanderen en de mooiste van België. Nu presenteert hij, voor het eerst bij Pelckmans in plaats van bij het Davidsfonds, een Belgische geschiedenis in 100 beslissende plekken.
Het werk is anekdotisch en fragmentarisch maar wil toch meer bieden dan la petite histoire. Het grote verhaal, de krachtlijnen uit het Belgische verleden, daar gaat het Vandervelden om, zo vertelt hij in zijn voorwoord. De 100 beschreven locaties zijn daar slechts een aanzet toe. Dat geeft reeds aan dat niet zozeer de geschiedenis van 100 plekken centraal staat, maar eerder 100 gebeurtenissen of evoluties die worden opgehangen aan een plek waar ze zich minstens voor een deel hebben afgespeeld. Bovendien krijgt de lezer een korte bibliografie, wat weinig boeiende foto’s van Alexander Dumarey met wie Vandervelden ook elders samenwerkt en een aantal beter geslaagde, oude illustraties en prentkaarten.
De korte hoofdstukken van twee à vier pagina’s zijn telkens voorafgegaan door twee gele schutsbladen met hun titel, plaats- en tijdsaanduiding, en een extra blanco blad in het geval van stukjes van drie bladzijden. Het verhaal van België in 100 beslissende plekken is daarmee maar half zo uitgebreid als het lijkt. Reken eerder op 275 à 300 pagina’s leesplezier dan op de verwachte 600. De schrijver heeft het in het voorwoord ook zelf over de paar honderd bladzijden waartoe hij zich wil beperken. In andere tijden had men hier een middel kunnen in zien om de pedagogische waarde voor balorige of onhandelbare kinderen te verdubbelen, mits aangepast, zij het onzacht gebruik.
Deze uitgave mag dan enigszins opgesmukt zijn, onder de smaakvolle opmaak bevindt zich geen hersenloos gedrocht. Het boven vermelde leesplezier, weliswaar aan de vluchtige kant, is wel degelijk aanwezig in deze ietwat brave, kleine uitbreiding bij een geschiedenis van België voor beginners. Een smaakmakertje voor wie zich er verder wil in verdiepen zonder zich veel moeite te getroosten.
Willekeurig grasduinen mag van Vandervelden. Het ontbreken van een uitgewerkt hoofdbetoog maakt het werk hoe dan ook wat minder geschikt voor een klassieke lezing van begin tot eind. Mocht u dat toch proberen, dan staat een slapeloze nacht omdat u het in één ruk wil uitlezen u niet te wachten. De hoofdstukken zijn zo kort dat u zich dan eerder kan verwachten aan de indruk dat er op de rem wordt getrapt telkens wanneer men bijna op kruissnelheid lijkt te komen. Met een feestelijke paasmetafoor: het boeket is er één van reminiscenties aan zwaar vertraagd verkeer, veroorzaakt door kippen die om het even waar in de tuin eieren leggen, behalve in hun hok.
De auteur schrijft onderhoudend, overwegend soepel en niet zonder kennis van zaken. Af en toe wordt in de hoofdstukjes wel wat heen en weer gesprongen: na een kleine aanzet volgt de gebeurtenis in kwestie, wat bijkomende achtergrond erover en dan weer het event. Soms is dat geslaagd, soms leidt het ook nu weer tot een staccato, hortend effect. Eén klein stilistisch uitschuivertje toverde een glimlach op het gelaat: “Het kasteel van Hirschstein ligt ook nu nog op een steil aflopende rots op de linkeroever van de Elbe” (p.366). Waar anders? Zelfs onze rijke Amerikaanse vrienden verschepen er niet genoeg om daar niet van uit te gaan.
Zelfs in de meest prestigieuze geschiedeniswerken sluipen foutjes tegen jaartallen. Zo ook hier, waar de intrede van Leopold I in het koninklijk paleis plaatsvindt in 1931 in plaats van 1831. Andere schoonheidsfoutjes zijn te vinden op p. 174 met algemeen enkelvoudig stemrecht in plaats van meervoudig en op p. 303 waar men excrémant leest voor excrément, wat kan kloppen indien Léon Degrelle Gaston Philips wil verwijten ooit een mousserende wijn te zijn geweest, in plaats van een uitwerpsel, zoals Vandervelden beweert. Het zijn er zo weinig dat het bijna schoonheidsvlekjes zijn.
Hoe Belgisch is deze geschiedenis? Met 26 plaatsen in Wallonië, 29 in het Brusselse en 7 in het buitenland resten er nog 38 voor Vlaanderen, dat zo goed vertegenwoordigd is, met half zo veel highlights als het Zuiden van het land.

In de meeste overzichtsgeschiedenissen krijgen recente gebeurtenissen meer aandacht dan oudere. Vaak heeft dat te maken met beschikbaarheid van bronnen, wat hier minder lijkt mee te spelen. In werken als dit weerspiegelt het eerder de interesse van de schrijver, maar vooral van het doelpubliek. Hoe recenter, hoe boeiender lijkt hier wel op te gaan, met een piek in de Tweede Wereldoorlog.

Wanneer men deze periodisering verfijnt op basis van de regeerperiodes van opeenvolgende vorsten verschijnt een ander beeld. De jaren voor de onafhankelijkheid winnen aan belang, terwijl het interbellum en die na Boudewijn eraan verliezen.

Onder de krachtlijnen waar Vandervelden zijn oog op laat vallen gaat veel aandacht naar de dynastie, het ontstaan van de grote politieke partijen en andere socio-economische en politieke kantelmomenten. Naast heel wat obligate nummertjes vindt men een vrij laag aantal minder gekende gebeurtenissen, die niet alle even beslissend kunnen worden genoemd. Af en toe wordt ook teruggegaan naar de origines van een plaats uit de Middeleeuwen en het Ancien Régime of wordt toch doorgespoeld naar latere momenten, zelfs tot in 2025 toe. Daarmee wordt de afgebakende periode te buiten gegaan, wat eerder toegejuicht dan vergeven moet worden. Een zijsprong op zijn tijd draagt bij tot de rijkdom van de causerie die het werk toch wat probeert te zijn.
Met al dit blijft het lijvige boek toch wat aan de oppervlakte. Vandervelden bekent in een interview op de site van het Davidsfonds trouwens zelf ook ‘scannend’ te lezen. Waar het bijvoorbeeld gaat over de strijd rond evenredige zetelverdeling wordt het niet de moeite gevonden te vermelden dat het systeem Dhondt, in voege sinds 1900, de grootste partijen nog steeds bevoordeelt, hoewel het daar toch een remedie tegen diende te zijn. Dat de methode van deze Belgische wiskundige internationale toepassing kent wordt met enige nationale trots opgemerkt, maar men leest niet dat ze reeds in 1792 door Thomas Jefferson zou zijn uitgedacht. Er is nochtans nog een volledige pagina onbedrukt. Elders kan u wel leren hoeveel beslissende grenspalen er in 1843/4 werden geplaatst op de grenzen met Nederland en Luxemburg.
Op basis van de tekst en de bibliografie mag men ervan uitgaan dat de bronnen voor de gebeurtenissen de gangbare standaardwerken zijn van bekende Vlaamse historici zoals De Witte, Coolsaet, Deneckere en dies meer (Van Goethem, Bruno De Wever, Reynebeau, Van Cauwelaert, …), van de denker der Nederlanden David Van Reybrouck en van collega-journalisten die met de auteur een zwak voor geschiedenis delen, zoals Van Istendael, Op de Beeck en Vansevenant. Geen origineel onderzoek dus, wel een garantie voor een degelijke onderbouw.
De afwezigheid van Johan Anthierens in dit rijtje, één der grootste kritische journalisten die ons land ooit kende en nog steeds een eenzaam toonbeeld van onafhankelijkheid, mag tekenend heten. Diens Brief aan een postzegel uit 1990, die men tweedehands voor een paar euro’s kan vinden, met o.a. contributies van Brusselmans, Lanoye, Pjeroo Robjee, Youp van ’t Hek, Zak, Gal, Erik Meynen, Michiel Hendryckx en zelfs Vondel, bevat meerdere onderwerpen die ook door Vandervelden worden behandeld. De vergelijking, meer in het bijzonder met de bijdrage aldaar van Jan van den Berghe en Johan Struye, bijgestaan door Manu Adriaens en Hugo Camps, naast Anthierens zelf, werpt een interessant licht op het soort geschiedschrijving dat hier wordt bedreven.
Gedeelde onderwerpen, maar met andere klemtonen, zijn onder andere de Stomme van Portici, ludieker en minder lovend omschreven (de Belgische opstandelingen zouden voortijdig de Munt zijn uitgestormd om deze ‘muzikale draak’ niet meer te moeten aanhoren), de aankomst van Leopold I in de Panne, de hebzucht en de bijslapen van Leopold II, de staatsgreep van Loppem, de dodelijke valpartij van Albert I en de schietpartij in Grâce-Berleur uit 1950 die een einde maakte aan de koningskwestie. Anthierens eist er de eer op om voor het eerst het aantal dodelijke slachtoffers op vier te zetten in plaats van op drie. Vandervelden volgt hem in dit aantal.
Ook de Congolese onafhankelijkheid, de bevlogen speech die Lumumba afstak bij het Belgisch bezoek naar aanleiding ervan en zijn latere terechtstelling komen in beide werken aan bod. Vandervelden vermeldt de Belgische betrokkenheid bij de moord op Lumumba, zij het bijna en passant, en probeert deze geenszins te ontkennen. De nuance ligt elders, bij de tweede speech van Lumumba, tijdens de lunch, volgens Vandervelden met “door Eyskens gedirigeerde bewoordingen”. Hij volgt daarmee het internationaal geprezen Congo van Van Reybrouck. Van den Berghe geeft iets meer detail. Lumumba verklaart zich bereid verzoenende woorden te spreken indien Eyskens deze verzint. Wanneer Eyskens daarop ingaat, schrapt Lumumba nog één en ander. Bij het vertrek van de delegatie na de maaltijd gaat het bij Vandervelden ook enkel over de opluchting van de Belgen en het gefeest van de Congolezen, niet over wat Lumumba zich volgens van den Berghe zou hebben laten ontvallen: “Op de dag van onze onafhankelijkheid is Gaston Eyskens mijn neger geweest”. Toch niet hetzelfde beeld.
Verder komt nog de breuk tussen Boudewijn en zijn stiefmoeder Liliane Baels aan bod. Vandervelden schroomt niet om een weinig fraai beeld te schetsen, hoe sentimenteel – zijn woorden – zijn aanhef in dit stuk ook is. Hij heeft het er ook over de gêne die een onderzoeker voelt bij het graven in het persoonlijk leven van zijn onderzoeksobject. Met de hierboven beschreven onderzoeksattitude in gedachten vraagt men zich af waarom. Een laatste punt van vergelijking is de abortuskwestie waarin de figuur van Boudewijn centraal staat. Er wordt gesteld dat de vorst erna uiteindelijk aan sympathie won omwille van zijn standvastigheid. Een mogelijk verlies ervan door pilaarbijterij te versmelten met een gebrek aan respect voor parlement en grondwet wordt geminimaliseerd tot ‘gemopper van enkele grondwetspecialisten’.
Hiermee mag duidelijk zijn hoe polemiek en controverse zorgvuldig met een wijde boog uit de weg worden gegaan, in lijn met wat al wordt aangekondigd in het voorwoord. Met gepaste sympathie voor de maatschappelijk aanvaardde underdog, rebel en progressief, gaat Vandervelden tot aan de grens van de mainstream geschiedschrijving en het algemeen geaccepteerde, erop lettend geen stap verder te zetten, deze te willen verleggen of nog maar te bevragen.
De les die besloten ligt in het einde van de carrière van Anthierens, die uiteindelijk nergens meer aan de bak kwam, lijkt in Vlaanderen niet te zijn vergeten.
Yves Claeys
Meer van Yves Claeys
Yves Claeys