John Stuart Mill
Gerda Sterk
Non-fictie
  • 40 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

4 september 2025 Drie essays over godsdienst
Het is zeker niet het eenvoudigste boek over religie dat ik ooit las, maar het graaft in filosofische diepten en straalt gezag uit sinds de verschijning van de essays tussen 1854 en 1874. Het werd dus tijd dat er een Nederlandse vertaling verscheen.
Cor Hermans schrijft in zijn inleiding, mooi getiteld, "Waarheid is het domein van de rede" over de data van het verschijnen van Nature, Utility of Religion and Theism. Het is de stiefdochter van J.S. Mill die na zijn overlijden de drie essays uitgaf onder de naam: Three Essays on Religion.
Hermans heeft het over de vernielende werking van tbc, over de levenservaringen van Mill en hoe zijn vriendschap met Jeremy Bentham zijn visie op het leven en op godsdienst veranderde. Mill is een aanhanger van het utilitarisme, dat in zijn handen uitgroeit "tot het rationele streven naar het grootst mogelijke geluk (the greatest happiness principle), meer humanistisch dan puur individualistisch opgevat."
Mill vindt dat voor de moreel juist handelende mens niet alleen negatieve en positieve prikkels in het leven belangrijk zijn, maar ook de behoefte aan idealen (sociale, esthetische, metafysische). Dat noemt Hermans de kerngedachte van de drie essays.
De stiefdochter, Helen Taylor, leidt de drie essays in.
Het eerste essay gaat over De Natuur. Theïsten zien de natuur als een afschijnsel van god of meerdere goden, maar christenen vertellen er niet bij hoe verschrikkelijk wreed het er in de natuur aan toegaat en hoe moeilijk dat te rijmen is met een goede, almachtige god. De natuur is verre van een morele leider.
Het tweede essay behandelt De nuttigheid van godsdienst, een aspect waarover te weinig wordt nagedacht, vindt Mill. Iedereen heeft het over de Waarheid, maar wat als godsdienst op een onvervangbare manier de juiste moraal en goed gedrag in de hand werkt? Ik citeer één zin, die meteen de richting van zijn redenering aangeeft: "De geschiedenis, in zover we die kennen, bekrachtigt de opinie dat de mensheid het perfect kan stellen zonder het besef in een hemel." Hij stelt het Paulisme tegenover het christendom. Als religie één ding kan doen, zo schrijft Mill, dan is het de mensen hoop geven op een beter leven in het hiernamaals. Om die hoop te koesteren, moet je evenwel de kritische zin uitsluiten.
Theïsme is het derde essay.  "De oorlog tegen godsdienstige overtuigingen werd in de voorbije eeuw hoofdzakelijk gevoerd op grond van gezond verstand of logica; op onze dagen op grond van wetenschap." Machthebbers deden er alles aan om het volk in de pas te laten lopen, waarbij vrees voor een alziende God en een afrekening voor slechte daden in een leven hierna, een goed middel bleek. Mill beredeneert het bestaan van een ziel, van de duivel, van mirakels, het belang van het gemoed en van ervaring. Hij besluit dat scepticisme geboden is! We zouden alles - ook religie - moeten beoordelen met wetenschappelijke methoden. Vanzelfsprekend dus, dat hij mirakels uitvoerig behandelt. Zijn redenering deed me af en toe denken aan wat men tegenwoordig inbrengt tegen alternatieve geneeswijzen, die het belang van wetenschap onderschatten.
Het besluit van dit essay - en misschien wel van alle drie - is dat we zinvol moeten proberen te leven, wat inhoudt dat we een hoogstaande moraal nastreven en laat dat nu precies zijn waaraan de profeet, Jezus, een belangrijke bijdrage leverde!
Mill probeert aan te tonen dat er - wetenschappelijk gezien - geen reden is om in het bestaan van een hogere macht te geloven. Wie dat toch doet, negeert de bewijzen ertegen en houdt geen rekening met de afwezigheid van sluitende bewijzen voor het bestaan van een metafysisch wezen. Hij vindt het nog onwaarschijnlijker dat zo'n wezen almachtig goed en almachtig wijs zou zijn en dat zijn "handelen" op het welzijn van de mens gericht zou zijn. Hij filosofeert hierover grondig, behandelt alle mogelijke bewijzen voor en tegen en slaagt erin dat te doen zonder de gelovige mens te beledigen of belachelijk te maken.
Eén van de weinige voorbeelden van het tegendeel vond ik op p. 98: "behalve in het aaneengeflanste verhaal van de verrijzenis die vervat is in de slotverzen van St.-Marcus..." Over het algemeen geeft hij weinig voorbeelden en houdt het liever bij filosofische bedenkingen.
Met alle respect voor de vertaling van Karel D'huyvetters. Ik vond de gedachtegang af en toe al moeilijk te volgen in het Nederlands, laat staan in een 19e-eeuws Engels.
Het boek hoort thuis in de reeks Vrijdenkers en het is mooi uitgegeven. Een lintje als bladwijzer is nuttig, want niemand leest deze essays in één keer uit.

Gerda Sterk
Inleiding Cor Hermans 
Vertaling Karel D'huyvetters
John Stuart Mill
Gerda Sterk
Non-fictie
Lid van Humanistisch Verbond, VJV, SKEPP
_Gerda Sterk - Recensent
Meer van Gerda Sterk

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies