20 oktober 2025
De Duchamp-Code
Bij Uitgeverij IJzer verscheen ‘De Duchamp-code’ van Ludo Menten. Een boek over Marcel Duchamp dus. De duivelskunstenaar die vandaag de dag vooral bekend staat als de uitvinder van de readymades. De ‘vader’ van de conceptuele stromingen in de hedendaagse kunst, zeg maar. Bovendien is zijn werk voor velen een welgekomen bron van inspiratie voor iedereen die wil morrelen aan de status van het ‘onaantastbaar’ gewaande kunstvoorwerp.
Ik val maar gelijk met de spreekwoordelijke deur in huis: dit boek recenseren is als het samenbrengen van een stevig aantal kriskras door elkaar liggende legpuzzelstukken in een vooropgesteld ‘schaakspel – model’. Toelichting. Niet voor niets kreeg Duchamp in 1925 het lintje van meester opgespeld door de Franse schaakfederatie. Bovendien zou hij zijn land vertegenwoordigen op de schaakolympiades in 1928, 1930, 1931 en 1933. Maar nu ter zake.
Er zijn vier kenmerkende fasen in dit groots op papier ‘beschreven’ schaakspel. Vooreerst is er ‘de opening’, waarin de ontwikkeling van stukken en de controle over het centrum overheersen; dan is er ‘het middenspel’, waarin gemanoeuvreerd wordt in de verdediging en een aanval ingezet tegen de koning of de al te zwakke punten van de tegenstander; daarop volgt dan ‘het eindspel’, waarin, meestal na ruil van ettelijke stukken, het promoten van ‘de pion’ het overheersende thema wordt. Nu ja. Mogelijkerwijs draait het spel alsnog op een sisser uit. ‘Remise’ dus. Spoiler alert: ook in dit boek wordt een onbesliste uitkomst, gelijkspel dus, beschouwd als een van de mogelijke opties…
(…) “Hoewel Louis altijd al beeldend kunstenaar geweest was, had hij nog nooit een boek over Duchamp gelezen. Niet dat hij iets tegen Duchamp had. Hij las gewoon nooit wetenschappelijke of theoretische boeken. Louis leed aan dyslexie en lezen deed hij niet zomaar voor zijn plezier. Of liever: als hij iets las, moest dat voor zijn plezier zijn. Want hij hield wel van de kunst van het verwoorden, het verzinnen en het verhalen. Hij besteedde zijn leestijd aan poëzie, novellen en soms een roman, als die niet dik was. En in dit geval – het Duchampboekje was dun met ruim gezette tekst én illustraties – had Louis weinig excuus. Terug thuis in Brussel zette hij zich op een avond aan het lezen, en zo was het allemaal begonnen. Natuurlijk kende Louis de grote Franse dadaïst Marcel Duchamp, beroemd als schilder van een soort futurisme (Nu descendant un escalier), en maker van gekke assemblages (een fietswiel op een krukje), bedenker van grappige woordspelletjes (L.H.O.O.Q. = Elle a chaud au cul), ontdekker van nieuwe plastische technieken (latjes lood op glasplaat) en vooral als uitvinder van kant-en-klare kunst: (een droogrek voor flessen). Voor Duchamp kon n’importe quoi een kunstwerk zijn (een urinoir) en dat was een gigantisch schandaal toen. Zelfs nu nog. Zo was Marcel Duchamp hét toonbeeld van de compromisloze, intellectuele kunstenaar die cryptische, compleet ontoegankelijke werken maakte en zo de grenzen van de kunst verlegd had. Daarom werd hij beschouwd als de belangrijkste, meest invloedrijke kunstenaar van de twintigste eeuw. Louis had dat altijd overdreven gevonden.” (Pagina’s 11 en 12)
Enfin. Alles staat in relatie. Niets bestaat in dit boek op zichzelf. De belangrijkste ingrediënten waarvan de verteller, de schrijver en ook kunstschilder Louis Gabriëls, de door Menten bedachte Hercules Poirot van dienst, die denkt hét ‘grote geheim van Duchamp’ ontdekt te hebben en enthousiast zijn onthutsende hypothese wereldkundig maakt, zich in dit tamelijk ‘getikte’ boek bedienen, zijn ondergebracht in veel en tegelijk nietszeggende steekwoorden als…
1. wat de opening betreft… verraders, een rood – blauw potlood, Don Quichote, les deux Hs, Kinderspelen, de bijbel enzovoort
2. met betrekking tot het middenspel… het New – York clubje, Onaf af, tous les copins, the secret, de fumisten en zo meer
3. inzake het eindspel (voor het eindspel?) … élucubrations, een grafschrift, de vele molens, een vuile leugenaar et cetera
4. naar aanleiding van een eventuele remise… weeral vraagteken, winnen vraagteken en waarom vraagteken
“Fijn, een puzzel, riep Louis opgewekt. En we krijgen twee gegevens: 1) de val van water en 2) het gas van de verlichting. Een waterval dus en het gas van de lamp. En waar schaamde Marcel Duchamp zich nu voor? Wat is hier het schandaal dat geheim moest blijven? Hoe kunnen water en gas fout zijn? Louis staarde naar het watervalletje, de gaslamp, het landschap. Naar die vrouw, met haar uitnodigende benen. En toen kwam er een glimlach op zijn gezicht: Wel, het enige schandalige hier zijn het mogelijke water en gas… uit die vrouw. Louis schaterde een beetje gegeneerd. Maar ja, misschien had Marcel Duchamp daar iets mee? Iets pervers, iets beschamends, iets geheims? Dat kon. Maar waarom, vroeg hij zich opnieuw af, waarom moeten we dat weten? Heeft het een betekenis? Voor hem moet dat onmiskenbaar belangrijk zijn. Anders beken je zoiets toch niet? En Louis redeneerde verder: Oké, we krijgen dus twee étant donnés. Misschien geven die twee sleutels de toegang tot al die zogenoemde cryptische werken van hem? Misschien hoort die vraag bij elk werk? Zou er in élk werk water en gas uit een vrouw te vinden zijn? Louis ging onmiddellijk terug naar de tekst en verwachtte dat zijn gewaagde gedachtegang dadelijk gecorrigeerd zou worden. Of bevestigd? En hij zette zich dapper aan het lezen.” (pagina’s 13 en 14)
Eenvoudig op te lossen puzzels, als ge tenminste met uw hersens kunt kijken in plaats van met uw ogen. Zoals bij schaak. Allemaal fantastische, geniale puzzels. Echt waar! Alleen is de sleutel om tot oplossingen te komen ronduit pervers, zegt Louis op een bepaald ogenblik tegen zijn vrouw Jeanne.
Inderdaad, eens in de ban van zijn ‘groot gelijk’, lijkt het voor hem allemaal zo eenvoudig. Toch? Dus kort verhaal lang en / of omgekeerd: ook benieuwd of het Louis Gabriëls allemaal gelukt is? Voor hem, voor de schrijver én voor de recensent zijn Duchamps, toch langzamerhand ietwat nostalgische en daardoor denkbaar oudmodische handelingen en kunstzinnige openbaringen immers nog steeds ‘heilig’ en onaantastbaar. Ze durven te beledigen is voorwaar taboe! Grapje. Of net niet?
“Hier heeft het toeval toch niets mee te maken. Alles is hier bedoeld. Het minste streepje is onderdeel van iets dat verstopt is, of dient om te verstoppen. Hij koos het toevallige lijntje dat rechts uit die okergele middencirkel kwam. Dat streepje kon een gesloten oog zijn in het witte zijvlak, wat dan een profiel werd, en als het een profiel zou zijn, kwam de neus precies aan, eerder in, dat verticale staafje, dat hij eerder al als vagina gezien had, en dan konden die maalelementen daaronder een open, lachende mond zijn waar okergele lijntjes over afliepen: la chute d’eau. Dat is toch geen toeval? Dat past precies bij wat Duchamp ons vroeg. De geur hitste hem waarschijnlijk op?” (pagina 20)
De meester van de timing en de denker van de grenzen, wilde, net als tijdgenoot en dichter Alfred Jarry, graag choqueren en zag zijn eigen tegenstrijdigheden dan ook bewezen toen het hem door de American Society of Independent Artists werd verboden zijn urinoir ‘Fountain’ in 1917 tentoon te stellen. Hij kon toen echter niet vermoeden dat zijn grappen en grollen, zijn harlekinades en koddigheden, meer dan een eeuw later nog eens bij serieuze kunstliefhebbers, schrijvers en gefingeerde detectives tot artistieke dogmata zouden uitgroeien. Dus beste lezers, laat ons elkaar de hand reiken.
Fuck R(ichard) Mutt, lang leve de enige echte M(arcel) Duchamp!
Ik wens jullie alvast veel leesplezier.
Benny Madalijns