Kristien Hemmerechts
Benny Madalijns
Non-fictie
  • 14 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

21 oktober 2025 En altijd is het de vrouw
Met ‘En altijd is het de vrouw’ duiken Kristien Hemmerechts en Guido Van Wambeke ten tweeden male in de dagboeken van Leopold Flam. Het boek vormt dus een voorlopig tweeluik met het in 2023 verschenen ‘Ik zal alles verdragen, ook mezelf’. Dat boek bleek al snel een kaskraker en zodoende werd er meteen besloten om een vervolg te schrijven. Wanneer er zo’n zeven maanden later, een nieuwe lading dagboeken opduikt in het ouderlijk huis van Raphaëlla, de oudste kleindochter van de filosoof, is het echte startschot voor een Flam 2.0 gauw gegeven. Interessante gebeurtenis is ook dat er eveneens enkele dagboeken van Flams vrouw, Julia Isbutsky, tevoorschijn waren gekomen. Eindelijk zouden we haar kant van het verhaal leren kennen, schrijft Hemmerechts in haar inleiding van het tweede boek.
De reacties op Flam 1.0 waren zachtjes uitgedrukt vrij verdeeld. Nogal wat Flam-adepten, waartoe jullie me duidelijkheidshalve ook mogen rekenen, waren erg kritisch, dit terwijl het werk veelvuldig vier sterren toebedeeld kreeg door medemenselijke lezers en recensenten buiten de spreekwoordelijke kring der ingewijden. Afijn, zoals steeds, was het aan de lezer om zelf een oordeel te vormen. Hoe dan ook bracht de publicatie de bij het grote publiek en zelfs in academische middens vandaag grotendeels onbekende filosoof opnieuw onder de aandacht. Achteraf bekeken doe ik graag mijn petje af voor dit bravourestukje, want wie die eer verdient, moet hem ook krijgen. Daar zijn wij, als vroege bewonderaars en fans van het eerste uur, in de loop van de jaren duidelijk niet in geslaagd.

In mijn behoorlijk kritische recensie van het eerste boek schreef ik op 15 februari 2023 onder meer dat er (…) bij de interpretatie van Flams dagboeken degelijk rekening moet gehouden worden met de ontstaanswijze. Veel van wat hij schreef was immers bedoeld als een zoveelste dans van het eenzame individu met zichzelf. Bij andere gelegenheden gebruikte hij zijn dagboeken om op meer of minder subtiele wijze zijn verlangens kenbaar te maken. Zonder duiding lijkt het wel of Leopold, van kleins af aan, verzeild was geraakt in een vreemd bordspel, zonder dat iemand hem ooit de spelregels had verteld. Alsof hij de spelregels voor het verkeerde spel had meegekregen. Nuja. De durf die hij steeds opnieuw, met onverminderde hartstocht, aan de dag legde om zijn onafgebroken gevecht met innerlijke demonen naar woorden te vertalen, maakte hem bijzonder kwetsbaar tegenover zijn (vermeende) tegenstanders. Als je dat begrijpt, doorzie je pas tenvolle de verbeelding van zijn vrije denken; de grillige stroom van zijn non-conformistisch bestaan. Dan pas kan je een denker, in de socratische zin, opvoeren die deed wat hij dacht te moeten doen en een grondige hekel had aan conventies… Begrijpelijk dat Hemmerechts en Vanwambeke mijn reactie zeer bevreemdend vonden. Nu ja, het is nu eenmaal zo gelopen. Het is wat het is.
Hemmerechts en Van Wambeke besloten, in aanloop van hun geschrijf, álle dagboeken te lezen die in het Letterenhuis worden bewaard, ook dus die van na 1957. Voor het eerste boek hadden ze enkel toegang tot de dagboeken uit de jaren daarvoor. (…) In de dagboeken uit de jaren zestig en zeventig blikt hij dikwijls terug op eerdere jaren en gebeurtenissen. Dingen die hij toen verzweeg komen dan wél aan bod of hij geeft extra duiding. Nogal wat van de latere dagboeken noemde Flam ‘werkboeken’ omdat hij er inzichten van en over filosofen in noteerde. Soms zijn het louter lesvoorbereidingen of aanzetten voor een artikel, maar dan duikt er plotseling een boeiende dagboeknotitie in op. De regel bij Flam luidt dat je aan álles je aandacht moet schenken, want op de meest onverwachte momenten komt hij met een ontboezeming. Gebeurtenissen worden verhalen en verhalen gaan een eigen leven leiden. Er zijn ook feiten. (…) Wat volgt wordt verteld door mij. Guido Van Wambeke las mee, gaf commentaar en feedback, vulde aan, corrigeerde, vertaalde de Franse citaten en stelde de tijdlijn samen, die vindt u achter in het boek. Hij was kortom een onmisbare copiloot, schrijft Hemmerechts op pagina 16.
_
 
Hemmerechts omschrijft in dit tweede deel herhaaldelijk Flams ervaringen van vreugde, verdriet, angst, onmacht en hoop. In tegenstelling tot haar eerste boek zoekt Hemmerechts, naar mijn aanvoelen althans, nu veel meer naar de nuance, ze graaft naar het hoe, het wat en het waarom achter Flams beweringen. Ze suggereert mogelijke verklaringen, ze verklaart suggesties en verzekert de lezer steeds opnieuw dat ze Leopold ‘niet zomaar’ een stem wil geven. Ze ontvouwt, ze geeft aan en ze zet uiteen hoe zij de dingen nu eenmaal aanvoelt. Ze borduurt in dit boek niet alleen verder op de figuur van Leopold Flam, ditmaal dringt ze dieper door in zijn ‘Zijn’. Ik juich dit graag toe.
Goedschiks geeft ze ons aldus een sprekende inkijk in Flams, afwisselend clemente en liefdevolle, hardvochtige en onbuigbare dagboekontboezemingen. In zijn welwillende ‘proeven van bekwaamheid’, in het blijven zoeken naar zingeving en begrip, niet zelden ten opzichte van gevoelens van zinloosheid en miskenning. Ze laat ons kennismaken met zijn bijwijlen vorstelijke grootmenselijkheid, met zijn kleine en grote onhebbelijkheden, met zijn kwaadaardige grillen en wraakzuchtigen tics, en met Julia’s getuigenissen van verontwaardiging. Denkelijk lezen de vrijmoedige zielenroersels van Leopold en Julia zo vlot, omdat ze in hun bedrieglijke alledaagsheid iets van het drama in de wereld helpen vergeten. 
 
In het eerste boek heb ik niet willen oordelen, zo las ik op zekere dag in één van de vele interviews die Hemmerechts reeds gaf. Daarenboven vertrouwt ze haar gesprekspartner toe dat ze een grondige hekel heeft aan mensen die te snel oordelen, en dus liet dat maar achterwege in het eerste boek. Anders dan in dat boek heeft ze zichzelf ditmaal wél in het verhaal geschreven. Als verteller, als gids, als bewonderaar én ook wel een beetje als Flam experte, want na vierenhalf jaar rondzwerven in zijn dagboeken eigent ze zich dat lintje met graagte toe. Ik heb daar niets op tegen, voor mij hoeft ze het niet te laten. Het is maar de vraag in hoeverre de mensen die jarenlang met en over Flam nagedacht en geschreven hebben dit epitheton, die versierende toevoeging, werkelijk kunnen waarderen.
Mijn blik op Flam is tussen het verschijnen van het eerste en het tweede boek danig veranderd. Ik besef nu ten volle dat hij de trauma’s die hij opliep, als kind en tijdens de Holocaust, niet heeft weten te overwinnen. Ze etterden verder en verder in hem, schrijft ze. Hij vierde zijn trauma’s bot op de mensen rondom hem, op zijn vrouw, op assistenten en zijn studenten. Nogal wat mensen hebben geleden onder hem. Het was een moeilijke man, paranoïde tot en met, en dat aspect, schrijft Hemmerechts, is nu veel meer naar voren getreden. Aanvankelijk geloofde ik alles wat hij schreef, maar dankzij de nieuwe dagboeken heb ik ingezien dat hij de werkelijkheid regelmatig verdraaide.
 
De dagboeken laten een uitgesproken stem horen, schrijft ze. De stem van iemand die er niet voor terugschrok zijn nek uit te steken, van iemand met een visie, met lef. Ze vormen een ‘journal intime’, met veel aandacht voor zijn tomeloze ambitie en frustraties, en zijn niet minder tomeloze geslachtsdrift. Daar kan ik me iets bij voorstellen, ik wil best geloven dat Flam een groot deel van zijn leven inderdaad wijdt aan de zoektocht naar zijn eigen Dulcinea, de ultieme vrouw waarvan hij droomt, maar die uiteindelijk enkel bestaat in zijn verbeelding. 
Het staat voor Hemmerechts vast dat hij uitermate gefascineerd was door dit type ‘ultieme’ vrouw. De uitverkorenen zijn van verschillende leeftijden, ze hebben verschillende achtergronden en allemaal hebben ze uitzicht op verschillende horizonten, maar steeds weer weten ze hem te intrigeren, schrijft ze. Want steeds weer ligt zijn onverzadigbare hunker en geldingsdrang op de loer, en ‘altijd weer is het de vrouw’… zijn uitverkoren fee. Achteraf is hij hen ofwel blijvend dankbaar dat ze hem ooit hebben ‘aangeraakt’, ofwel verfoeit hij hen. Zeker als het weer eens faliekant is afgelopen. 
_
 
En ook nu blijft de vraag of de alledaagsheid der dingen doorheen de jaren, waarover Flam in zijn dagboeken getuigt, het vandaag alsnog verdient om verteld of verhaald te worden. Vandaag, en na een grondige lezing van het tweede boek kan ik hier beslist en zonder aarzelen ‘ja’ op antwoorden. Ja, in de betekenis dat ik tot de slotsom ben gekomen dat Hemmerechts en haar compganons, door een verrassend boeiend en geschakeerd boek te assembleren met behulp van, in het begin, niet zelden ogenschijnlijk doorsnee heilige kernfamilietafereeltjes: papa-mama-en-ik en mijn zusjes en broertjes, die de clichématige dagelijkse sleur van het leven lijken te beschrijven, en later aan de hand van een overvloed aan beklijvende: mijn vriend-vriendin-vrouw-zoon-maîtresses en collegaescènes, de banaliteit van al die vermeende alledaagsheid aan flarden schiet.
De wereld die hij in zijn schooldagboek beschrijft speelt zich af in een tijdloos ‘nu’, zonder verwijzingen naar het verleden en met uiterst summiere verwijzingen naar de toekomst. Flam had een vast ritueel wanneer hij op school kwam: hij ging naar het toilet. Telkens weer vermeldt hij het, wat me doet vermoeden dat de wc thuis, die ze meer dan waarschijnlijk met de andere gezinnen in het huis deelden, viezer was dan de wc op school. Hij schrijft later een aantal keer dat hij problemen heeft met zijn darmen omdat hij te weinig ‘naar achter’ is gegaan, wat opnieuw suggereert dat hij geen toegang had tot een aangenaam toilet, voegt Hemmerechts er met genoegen nog aan toe. 
 
Kalm blijven. Me niet druk maken over de ietwat schaamteloosheid in deze vorm van de wel heel intieme, kleine ‘geschiedschrijving’ waarvan de vertelster zich hier bedient. Maar nogmaals, dit keer moet ik haar vertrouwen, denkbaar bedoelt ze het allemaal goed. Ik heb er goede hoop op dat haar breideloze interesse, haar moedige inspanningen en nauwgezette ‘arbeid’ de aandacht voor Flams unieke levensverhaal weerom tot ongeziene hoogtes kan doen stijgen. Ik denk hierbij aan het persoonlijke verhaal van een onbekend Joods meisje, dat nadat men haar dagboeken ontdekte, alsnog wereldberoemd is geworden. Ik betwijfel niet dat de vertelster ons dit soort van microhistorische gebeurtenissen te goeder trouw meedeelt, dat ze meent dat ze ons daarme een dienst kan bewijzen. En daarbij, ook een alledaagse lijkende kleinigheid en een iets groter ogende bagatel romantiseren is het onschendbare geboorterecht van de schrijver. Toch?
Op het papier (van zijn dagboeken) was hij een doodgewone jongen met een doodgewone jeugd en doodgewone ouders, schrijft Hemmerechts. In latere notities kun je duidelijk de constructie volgen die doorheen de jaren in zijn hoofd is ontstaan, namelijk dat hij zijn leven lang mishandeld is, eerst op de Joodse school, later door de nazi’s, schrijft ze. Na al die jaren ziet Flam een patroon, zijn leven is een opeenstapeling van vernederingen en beledigingen, het begon toen hij erg jong was en het is nooit opgehouden. Met terugwerkende kracht wordt het goede uitgewist, lees ik op bladzijde 62. 
 
Niet zelden hinkelt Hemmerechts, noodgedwongen, op de verklaarbaar dunne scheidingslijn tussen feit en fictie. Vooral wanneer die fictie gebaseerd is op een werkelijkheid die ons niet zint. En dit is geen verwijt, want ook Flam kon zich wel eens vergissen of zich iets anders herinneren dan in werkelijkheid gebeurde. Verkeerde herinneringen spelen voor iedereen die in zijn of haar verleden moet graven. Iedere auteur zit nu eenmaal met dat probleem opgezadeld. Ook voor dagboekinterpreteerders en andere, deeltijdse biografen blijft het een lastige zaak. 
_
 
En dan was er seks, schrijft Hemmerechts. Tijdens het lezen van zijn dagboeknotities komt ze stukje bij beetje tot de conclusie dat Flam de term ‘geslachtelijke omgang’ ook gebruikt voor een kus, maar dat andere passages dan weer ondubbelzinnig en heel wat explicieter zijn. Inderdaad Kristien, werkelijkheid of fantasie, wie zal het zeggen? Wat wij als kinderen beleefd hadden was een paradijselijke toestand. Wij hebben toen de mythe van Adam en Eva, zoals die eeuwenang gedroomd en verhaald werd, herhaald, noteert Flam op 27 oktober 1972. 
Hoé ze Flams werkelijkheid, zijn ‘Zijn’ doorheen de jaren, hier heeft verwerkt én geromantiseerd, én wat het eindresultaat is spreekt me wel aan. Ook al vrees ik dat nogal wat Flam-adepten van het eerste uur het me kwalijk zullen nemen en me daarin niet volgen. Ook voor mij is het zo nu en dan niet echt makkelijk om de nodige afstand te nemen van de protagonist / held in het verhaal. Wanneer je die soorten alledaagsheid optrekt tot het niveau van het vertelbare, wordt ze dan niet al spoedig opgeslorpt door de welbepaalde werkwijze van de na-verteller, vraag ik me wel eens af. Gaan ze op die manier niet behoren tot de spreekwoordelijke Letter van de Wet? 
_
 
In 1935 gaat het in zijn privéleven grondig fout, benadrukt Hemmerechts. Flam heeft over de crisis van 35 een aantal keer geschreven zonder evenwel alle details prijs te geven. De toon is onveranderlijk bitter én verstoken van elke empathie jegens Julia. Op 9 maart 1941 noteert hij (…) Zij was ziek... Er was besloten haar naar den buiten te sturen. Ik vertrok naar Gent, vanwaar ik teruggeroepen werd om te vernemen dat zij gepoogd had zich te zelfmoorden door haar polsen over te snijden. Uit het hospitaal gekomen trouwden wij, gedwongen door de familie van mijn vrouw, volgens de Joodse wet. We vertrokken weer naar Gent. Op een maandagnamiddag, toen ik naar een cursus in de kunstgeschiedenis ging gegeven door prof. Vermeylen, vertrok ze naar Brussel, nam Veronal mee, dronk het uit en ging dan in een koffiehuis zeggen dat zij zich gezelfmoord had. In het hospitaal gekomen, werden haar ouders verwittigd. Dokter Frederic Imianitoff, die later een weinig beroemd werd, deed haar in een krankzinnigengesticht plaatsen. Ik was natuurlijk de schuldige van heel het geval. Men legde alles op allerlei manieren uit. Het gelukte mij haar uit het gesticht te halen. Na een drietal maanden was ze genezen en werkte weer. 
Wat had Julia’s wanhoop veroorzaakt? Waarom keerde ze naar haar ouders terug? Waarom vluchtte ze van Leopold weg? Waarom wilde ze een einde aan haar leven maken? En waarom deed Flam er alles aan om haar ‘koste wat kost’ uit het zothuis te krijgen? Flam had zich van Julia kunnen ‘ontdoen’ als hij dat had gewild, schrijft Hemmerechts, maar hij deed het niet. Guido Van Wambeke heeft geopperd dat Flam haar financiële steun nodig had, dat hij haar bevrijdde opdat ze weer zou kunnen gaan werken en geld verdienen. We hebben er bitsig over gediscussieerd, hij ter verdediging van Julia, ik ter verdediging van Leopold. Hij had haar geld niet meer nodig, argumenteerde ik dan, hij had een studiebeurs. Guido’s denkpiste schokte me, maar ik kan niet uitsluiten dat hij het bij het rechte eind had, aldus de schrijfster. 
 
Mag ik een voorzet geven voor een helpende gedachte, Kristien? Een ietsje meer filosofisch onderbouwde wenk? Welnu, tijdens zijn onderwijsloopbaan verwierf Leopold Flam een reputatie als eigenzinnige existentialistische filosoof. Hij hamerde op het belang van de klassieke Griekse filosofen, van Nietzsche, Hegel en Marx, maar hij liet zich in de eerste plaats op sleeptouw nemen door het existentialisme. Het existentiële denken van Sarte, van Camus en dat van hemzelf loopt dan ook als een rode draad doorheen zijn pedagogische, geschiedfilosofische en historische publicaties. Flam vatte zijn eigen exitsentialistische filosofie samen in een pleidooi voor de ontvoogding van het zelfbewuste individu. Voor Flam hield dit ‘tot zelfbewustzijn komen’ in dat de mens een kritische houding aannam en zo in opstand kwam tegen zijn sociale determinanten, zoals zijn familie en zijn opvoeding, maar ook tegen de bredere sociale onrechtvaardigheid. Het geëmancipeerde individu moest zich nu eenmaal zelf ontplooien.
Zo’n zelfbewustzijn impliceerde dan ook een engagement en een verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van anderen. Zoals na te lezen in De heilige Genet, martelaar en komediant van Jean-Paul Sartre uit 1952. Een studie die veel zegt over de levensverhouding van l'hors-la-loi Genet, alsook over Sartre zelf, die hierin zijn existentialistische denkbeelden met al hun psychologische en morele implicaties ontvouwt. Genet had volgens Sartre vrijelijk gekozen om een misdadiger te worden, zoals hij ook voor zijn homoseksualiteit gekozen had. Hiermee verklaarde Sartre hem tot patroonheilige van de existentiefilosofie. Pas in 1943, wanneer hij levenslang riskeert wegens recidivisme en alleen maar vrijkomt dankzij een petitie van Cocteau en Sartre, tracht hij uit de gevangenis weg te blijven. Hij zal nooit meer geïnterneerd worden. Het beeld van ‘de ongeletterde’ misdadiger die in de gevangenis besluit schrijver te worden, paste immers precies in zijn filosofie van de vrijheid. En ook Flams existentiële analyse komt er op neer dat hij krediet geeft aan eenieder die gekweld gaat onder de existentiële angst ten gevolge van zijn / haar tragisch bewustzijn en hiertegen in verzet gaat. In de ogen van haar man, verdient ook Julia, zijn vrouw, het om terug vrij en volwaardig in de samenleving te kunnen bewegen. 
_
 
‘En altijd is het de vrouw’, is een citaat van Leopold Flam in hoogst eigen persoon. Ik mag het derhalve niet het ene oor in en het andere uit laten gaan. Ik moet het vasthouden, ook nu, want ik las zopas dat nogal wat van zijn vriendinnetjes studenten van hem waren. Het verliep altijd volgens hetzelfde stramien: hij meent een volgeling te hebben ontdekt, er moet met de volgeling gewandeld worden, de volgeling krijgt privéonderricht, de gesprekken worden intiemer, inniger. Ik kan niet goed inschatten in welke mate hij ook seks met die vrouwen had of op seks aanstuurde. Hij heeft het vaak over ‘een geestelijke dochter’, een ‘reine’ relatie, een ‘terugkeer van de geest tot zichzelf ’. Er wordt veel gewandeld en gepraat – vooral door hem, vermoed ik. Er worden brieven geschreven, veel brieven. Het is hem om hun aandacht te doen, hun luisterend oor, het klankbord dat ze hem bieden, de creatieve, ‘inspiratieve’ energie die ze in hem opwekken, noteert Hemmerechts. De volgeling moet vooral volgzaam zijn, van sterke vrouwen met een eigen mening en wil heeft hij een afkeer. Het zijn geen vrouwen, zegt Flam, het zijn mannen in vermomming… 
Volgens Hemmerechts kan je dat soort bizarre uitlatingen decoderen als: ik zoek zuivere vrouwelijkheid, want alleen een vrouw kan me geven wat ik zoek. Het wezen dat mij kan redden moet vrij zijn van elke zweem van mannelijkheid. Ze is een fee, en een fee is in het universum van Leopold Flam altijd van kop tot teen exclusief vrouwelijk, wat volgens hem inhoudt dat ze leeft voor de man én hem leven geeft. Als honden volgen mannen ons, schreef Julia in haar dagboek. De lente is mooi, ook de natuur is dat, maar de lenteliefde is waardeloos. De sensualiteit waarmee mannen ons bekijken is verachtelijk en van het laagste wat er bestaat. Julia lag volgens Hemmerechts niet minder in de knoop met seks dan Flam.
 
Door de drift gedreven zal de man een engel in een vrouw ontwaren en in het huwelijk zal zij zich als zijn groot ongeluk openbaren, schreef Flam op 11 november 1956. Die gedachte wordt in allerlei variaties een weerkerend refrein. Guido en ik waren tot de – in onze ogen – onvermijdelijke overtuiging gekomen dat hun huwelijk van begin tot einde rampzalig was. Hemmerechts komt tot de ‘droeve’ slotsom dat Leopold Flam en Julia Isbutsky niet met elkaar konden leven, maar ook niet zonder elkaar. Op cruciale momenten hebben ze voor elkaar gevochten, Julia om hem uit de kampen te bevrijden, hij om haar uit het psychiatrisch ziekenhuis te bevrijden. Ze wisten van elkaar dat ze elkaar nooit in de steek zouden laten. Hoe onsolidair ze zich ook gedroegen, ze waren ook solidair. Op hun manier, à leur façon. Flam voelde zich schuldig tegenover haar, schrijft ze. Want, in zijn hart moet Flam geweten hebben dat hun liefde gedoemd was, dat het misschien zelfs nooit liefde was. Het was een constructie, een fantasie, iets wat hij wilde met elke vezel van zijn wezen, maar wat er daarom nog niet was. Anders dan God kon hij niet uit het niets scheppen. Hij kon niet zeggen: er zij liefde en er was liefde; Julia zij een liefhebbende madonna en ze was een liefhebbende madonna, vervolgt de schrijfster, met duidelijke dank aan het Johannesevangelie.
En dan. Guido Van Wambeke en ik hebben ons vaak de vraag gesteld of Leopold Flam prostituées bezocht. Onze nieuwsgierigheid kan misplaatst of voyeuristisch lijken, maar Flam schrijft zo vaak over de aanwezigheid van prostituées in de stad dat de vraag zich opdringt, schrijft Hemmerechts. Niet getreurd Kristien en Guido, uit onderzoek blijkt dat voyeurisme gewoon in de menselijke aard zit en dat het kennelijk een van de meest voorkomende fantasieën is, die je kan hebben. Veelvoorkomend, maar meestal niet problematisch. Maar vragen als ‘had hij seksvriendinnetjes voor hij iets met Julia begon?’ en ‘speelde zijn seksuele frustratie hierbij een doorslaggevende rol?’, zijn mijns inziens geen vragen die je zomaar stelt om echt te investeren in je relatie met ‘de vedette’ uit je boek. De eerste reden van een vraag is om ter zake doende informatie te achterhalen. Het lijkt me bijgevolg verstandig om voortaan andere mogelijkheden te bedenken om door te dringen tot de kern van Flams gedachten.
_
 
Tot slot nog dit. Hij identificeerde zich met Jozef K, de man die schuldig wordt bevonden omdat hij bestaat, die niet het recht heeft te bestaan. Ook met Satan identificeerde hij zich, Satan de verstoten engel, de rebel. Dat belette hem niet zich ook met Jezus te identificeren, de man die zonder klagen zijn kruis torste, die alle beledigingen en vernederingen gelaten onderging, schrijft Hemmerechts. (…) dat ik een arme en ellendige bedelaar ben. De uitgestoten Satan, de eenzame en verachte enkeling, ergens in een hoek, vergeten, de volledige en radicale onmacht is daarom niet machteloos, in tegendeel. (…) Jezus, wiens kruis zijn glorie was, werd een despotische Jezuïet met een kerk zwaar van heiligdommen. De echte Jezus stapt stil voort, zonder de zegen van Zijne Heiligheid of het gepreek van de dominees. Hij kan het ook zonder humanisten, vrijzinnigen en linksen best stellen. 

Op 22 november 1971 noemt hij zich ook ‘de gevangene uit de spelonk van Plato’. De kelder is zijn lot, het is de plek waar hij thuishoort. Ook het concentratiekamp is dat. Hij werd geboren als zoon van bedelaars, en zal altijd en eeuwig een bedelaar blijven. Dat alles was de theorie, de rationalisering waarmee hij zich wapende – of zich probeerde te wapenen – tegen vijandigheid, kritiek, afwijzing, tegenwind, miskenning en mislukking. Het was een overlevingsstrategie die hij met terugwerkende kracht ook op zijn tijd in het kamp projecteerde, schrijft Hemmerechts. Kan best. Daarenboven kondigde hij een aantal keer aan dat hij zijn dagboeken zal vernietigen, hij schreef zelfs dat hij er veel effectief vernietigd had, maar dat lijkt me weinig waarschijnlijk in het licht van de grote hoeveelheid die bewaard is gebleven, noteert Hemmerechts. Af en toe heeft hij bladzijden uitgescheurd, meer niet, zo durf ik met vrij grote stelligheid te beweren. Leopold Flam vernietigde zijn dagboeken niet, want dan vernietigde hij ook zichzelf. Als hij zijn woorden uitwiste, wiste hij zichzelf uit, alsdus de schrijfster.
Hij bleef telkens opnieuw beginnen, weer een seminarie, weer een boek, weer een tijdschrift, weer een kring, weer een artikel. Steeds opnieuw vond hij de energie om een nieuwe generatie studenten voor filosofie te enthousiasmeren of dat althans te proberen. Zijn werk werd gerecenseerd, maar minder uitgebreid dan hij hoopte en minder lovend. Hij had fans die hem lazen en bewonderende brieven schreven; hij had leerlingen, studenten en assistenten die bereid waren zich voor ‘de professor’ in te zetten, maar die ook dikwijls op de vlucht sloegen omdat hij onmogelijk veel van hen eiste. Of ze werden verstoten omdat Flam hun trouw en inzet had gewogen en te licht bevonden. Het minste woord van kritiek, het minste vermoeden van gebrek aan toewijding ervoer hij als vernedering en verraad. Zijn trauma’s maakten hem hypergevoelig en achterdochtig. Aldus Hemmerechts aan het slot van haar verhaal. 
_
 
Ach, er zijn zeer zeker ooit ergens wel betere boeken geassembleerd, maar één van de dingen die deze publicatie in mijn ogen meteen boeiend maakt is dat je heel dicht bij de beschreven protagonist en diens innerlijke leven komt te staan. Dat je het leven van ‘een burger boven alle verdenking’, veel beter leert kennen dan dat van wie ook binnen het hier beschreven panorama. Of hoe het leven mooi en tegelijk lelijk kan zijn. Hier en nu, maar zeer zeker ook tijdens Flams kinderjaren in Lublin. Precies, want op voorstel van de samenstellers van dit boek zal er binnenkort op ‘Kowalska 10’, het adres van de familie Flam in Lublin zowaar een gedenkplakkaat worden ingehuldigd ter ere van Flam. Het feit dat hij er nu een plakkaat krijgt past perfect in de context van een toenemende aandacht in Polen voor de Holocaustslachtoffers. De herdenkingsplaat zal op 1 december van dit jaar worden ingehuldigd. De tekst is opgesteld in het Pools en het Engels. De Engelse versie luidt als volgt:
 
Here stood the house where, from late 1915 until the summer of 1920, Leopold Flam lived with the relatives of his father, Hersz Flam, native of Lublin. He and his parents returned to Antwerp, the city of his birth. Raised in abject poverty, he overcame the deprivations of his youth, joined the Jewish resistance movement during World War II, survived imprisonment in Nazi camps, and went on to become a renowned professor of philosophy at the Vrije Universiteit Brussel.
 
‘Nooit sant in eigen land’, zeg dat Hemmerechts het gezegd heeft.
 
Benny Madalijns
Kristien Hemmerechts
Benny Madalijns
Non-fictie
Madalijns is van opleiding Leraar Beeldende Kunsten en doctor in de Archeologie & Kunstwetenschappen. Hij is schrijver van amper te publiceren verhalen over denken & doen, zoals het boek 'Ondanks alles / Malgré tout' (ASP). En schilder & collagist van zo maar wat bedenkingen van geest & gemoed. (Foto: Jean Cosyn - VUB)
_Benny Madalijns -
Meer van Benny Madalijns

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies