11 augustus 2020
Aan het einde van de nacht
Het is duidelijk dat dit een (grotendeels) autobiografische roman is. De schrijver ontkent dit, niettegenstaande dat de gebeurtenissen in zijn leven bijna volledig overeenstemmen met die van zijn hoofdpersonage Jonathan.
Voor zover dat Baram zich niet volledig beperkte tot zijn eigen jeugd en verdere levensloop, heeft hij natuurlijk gelijk. Want een roman ziet alle “feiten” door de tunnel van de verbeelding waarna er datgene wordt uitgekiend zoals het “beleefd” werd door hun hoogst subjectieve “ik”. Maar we kunnen er als lezers toch van uitgaan dat we het intieme leven van Nir Baram zeer goed zullen leren kennen, vooral omdat de voornaamste kracht van het boek zit in de volgehouden, zorgvuldig uitgewerkte constructie. En ook in de uiterste zorg voor ieder detail waar de schrijver eerst over nagedacht heeft, aan heeft geschaafd, gewikt en gewogen, en die enkel werd goedgekeurd wanneer het duidelijk zijn plek heeft in het geheel… Baram heeft dan ook drie jaar aan dit boek gewerkt.
Het hoofdpersonage is een gekende, succesvolle schrijver die deelneemt aan een internationaal schrijverscongres in Mexico-Stad, met de gebruikelijke lezingen, panelgesprekken en interviews voor radio en televisie. Toch is er wat vreemds met hem, want bij het begin van het boek wordt hij wakker in een hotelkamer en weet niet waar hij zich bevindt, noch wat er zich de vorige avond heeft afgespeeld en met wie hij was. Bovendien heeft hij blijkbaar aan iedereen verteld dat zijn beste vriend Joël dood is, wat niet het geval is. Het congres is voorbij, maar hij blijft in het hotel, denkt er niet aan naar huis te gaan. Hij hangt rond in de lounge, drinkt een biertje of een tonic, zoekt in zijn notities. Want na de twee jaar dat zijn schrijverschap opgedroogd leek “borrelt er nu wat”. Het thema dat zijn herinneringen blijft domineren is de bijzondere relatie die hij (Jonathan) had met zijn vriend (Joël) die later zelfmoord zou plegen. De onvrede en onkunde van Joël met het leven bleek reeds duidelijk op de lagere school: “Joël mist de kracht van het instinct, dat waar zijn hart naar uitging.” Later weet hij: “Twee standpunten zijn verwisselbaar en allebei waar.” Terwijl Jonathan later als schrijver “de gevangene is van zijn herinneringen en er zich voortdurend op betrapt te liegen”.
Er is nog een andere dode die een belangrijke rol speelt in zijn herinneringen: zijn moeder, waarmee hij een zeer intieme band had toen hij jong was maar met wie het om een eerder onduidelijke reden tot een soort breuk kwam. Er wordt hem verweten dat zijn moeder kanker heeft gekregen “door het leed dat ze hem had aangedaan”. Dat zou zelfs de directe aanleiding zijn geweest van haar dood. Hij is, in tegenstelling tot zijn grote broer Sjaoel, hooggevoelig, introvert, fragiel. Die breuk met zijn moeder maakt hem opstandig, tegendraads, onberekenbaar, vooral omdat hij het niet begrijpt. “Er is zoveel als kind dat je niet gezegd wordt maar dat je ergens moet begrijpen.” Hij weet zelfs niet meer goed of de gesprekken tussen hem en zijn moeder wel echt hebben plaatsgevonden.
De jeugd van Jonathan speelde zich af in het groene stadsdeel van Jeruzalem, Beit Hakerem. De twee vrienden “willen buiten de groep van fantasieloze, jongens en meisjes blijven” en fantaseren een hele wereld bij elkaar met een koninkrijk zonder naam, steden, regeringsorganen, ministers, gouverneurs en landeigenaars, met zeventiende–eeuwse uitstapjes naar de toekomst, een eigen hiërarchie, regels, wetten en conflicten. Hier bouwden ze voortdurend aan sinds de tiende klas, twee jaar lang, iedere dag, tijdens gesprekken en met briefjes die ze in de klas aan elkaar doorspeelden.
Maar in het echte leven zijn er échte vijanden en worden zij en de kinderen van hun klas lastiggevallen door een bende van een andere wijk, De Hoge Torens, die hen uitdagen en die Johannes zelfs aftuigen. Er wordt voortdurend een of ander groot gevecht gepland tussen de twee bendes.
Nog een wereld, maar een totaal andere, is die van de meisjes, “eigenlijk die van een andere planeet”. Meisjes zijn eigenaardige wezens waar ze wild over fantaseren, naar verlangen en door afgestoten worden. Pas veel later vinden er schuchtere toenaderingspogingen plaats en worden beide vrienden verliefd op hetzelfde meisje.
Maar in het echte leven zijn er échte vijanden en worden zij en de kinderen van hun klas lastiggevallen door een bende van een andere wijk, De Hoge Torens, die hen uitdagen en die Johannes zelfs aftuigen. Er wordt voortdurend een of ander groot gevecht gepland tussen de twee bendes.
Nog een wereld, maar een totaal andere, is die van de meisjes, “eigenlijk die van een andere planeet”. Meisjes zijn eigenaardige wezens waar ze wild over fantaseren, naar verlangen en door afgestoten worden. Pas veel later vinden er schuchtere toenaderingspogingen plaats en worden beide vrienden verliefd op hetzelfde meisje.
Zoals dat tegenwoordig gaat in de literaire wereld, verloopt ook deze roman niet chronologisch. Hij bestaat wel uit drie delen, en in die delen spits de schrijver zich met merkwaardige aandacht en concentratie toe op verschillende tijdperken in het leven van Jonathan.
“De Hoge Torens” speelt zich af eind jaren 80 en valt grotendeels samen met de lagere schoolleeftijd van Jonathan. Deze hoofdstukken zijn bijzonder krachtig en Baram schrijft over die jaren op ongewoon indringende manier, als diep geëtst in de koperplaat van het geheugen, bijgewerkt, uitgewist en opnieuw gekrast. Gescherpt met alle kunde van het schrijverschap, zoekend naar “le temps perdu”, maar dan veel indringender dan Monsieur Proust. Ergens pijnlijk, somber en zeer persoonlijk maar herkenbaar neergepend en bijgeschaafd. De biotoop waarin Jonathan leeft en beweegt is ook die van zijn leeftijdsgenoten - die bijzondere wereld met gedragingen en reacties van jongetjes onder elkaar, vol eigen wetten en reacties, soms wreed, waarin bepaalde jongens slachtoffer worden, zonder duidelijke reden. Jonathan is zo’n “underdog” tot er Israëlische soldaten aan de schoolomheining verschijnen en één van hen Jonathan roept. Hij herkent hem, want hij is het jongere broertje van zijn vriend. Hij moet zijn broer goeiedag doen, en dan mag hij het geweer van de soldaat aanraken en aan de trekker voelen. Daardoor stijgt hij op wonderbaarlijke manier in rang bij zijn maten…
“De Hoge Torens” speelt zich af eind jaren 80 en valt grotendeels samen met de lagere schoolleeftijd van Jonathan. Deze hoofdstukken zijn bijzonder krachtig en Baram schrijft over die jaren op ongewoon indringende manier, als diep geëtst in de koperplaat van het geheugen, bijgewerkt, uitgewist en opnieuw gekrast. Gescherpt met alle kunde van het schrijverschap, zoekend naar “le temps perdu”, maar dan veel indringender dan Monsieur Proust. Ergens pijnlijk, somber en zeer persoonlijk maar herkenbaar neergepend en bijgeschaafd. De biotoop waarin Jonathan leeft en beweegt is ook die van zijn leeftijdsgenoten - die bijzondere wereld met gedragingen en reacties van jongetjes onder elkaar, vol eigen wetten en reacties, soms wreed, waarin bepaalde jongens slachtoffer worden, zonder duidelijke reden. Jonathan is zo’n “underdog” tot er Israëlische soldaten aan de schoolomheining verschijnen en één van hen Jonathan roept. Hij herkent hem, want hij is het jongere broertje van zijn vriend. Hij moet zijn broer goeiedag doen, en dan mag hij het geweer van de soldaat aanraken en aan de trekker voelen. Daardoor stijgt hij op wonderbaarlijke manier in rang bij zijn maten…
Een ander boekdeel, “Het laatste jaar” (halverwege de jaren 90), speelt zich af aan het einde van de middelbare school. De periode in het leven van opgroeiende jongens die een vriendinnetje omschrijft als: “Jullie verlangens verbergen onder verachting over alles wat je niet wilt en over alles wat je heel graag wilt.”
Het boek begint met “Mexico”, dat zich eigenlijk tegen het einde van het boek ontpopt (tijdens het schrijverscongres in Mexico-Stad, wanneer de vloed van herinneringen komt opborrelen en de auteur zich terug aan het schrijven zet). Een onderdeel van “Mexico”, dat er echter ergens los van lijkt te zweven, heet “Het laatste jaar”..
Dit is een zeer knappe roman, die je echter toch niet met genoegen leest. Het werk is broeierig, zwart, donker, pijnlijk - met een pijn die gevivisecteerd wordt als onder een microscoop. Het is tevens geschreven zonder één enkel spoor van humor. Waar je het boek wél blijft om verder lezen, is de bijzondere literaire kwaliteit, bijvoorbeeld wanneer Baram waarnemingen weergeeft:
Maar even verwonderlijk voor dit soort van bewerkte roman is dat de schrijver het tóch nodig vindt om een reeks handelingen te beschrijven zonder enige betekenis voor het verloop van het boek.
Maar even verwonderlijk voor dit soort van bewerkte roman is dat de schrijver het tóch nodig vindt om een reeks handelingen te beschrijven zonder enige betekenis voor het verloop van het boek.
Tenslotte nog een inhoudelijk weetje. Het is confronterend om te lezen hoe “gewone” Joodse jongetjes na-apen wat de ouderen zeggen, of wat ze in Israël in gewone gesprekken zeggen (en zingen) als ze hun Palestijnse medeburgers bedoelen: “Op Arabieren inbeuken met knuppels en kettingen, geweerkolven in hun kont staken”. In een liedje: … “schatje o schatje, doe je benen wijd voor 7 Palestijnen, de onderdrukking zat, na twintig jaar bezetting hebben we het gehad, met zeven stijve pikken wordt ons land bevrijd”.
Een merkwaardig boek met wellicht een zeker therapeutische waarde voor de schrijver.
Meer van Victor De Raeymaeker
Een merkwaardig boek met wellicht een zeker therapeutische waarde voor de schrijver.