4 februari 2022
Filosofie van het licht. Twee traktaten van Marsilio Ficino.
In de vijftiende eeuw was de zeer rijke maar ook zeer kleinschalige samenleving in Noord-Italië een van de belangrijkste kernen van heel het intellectuele en spirituele leven van die periode. Het leven van de Florentijnse filosoof Marsilio Ficino (1433-1499) was grotendeels verweven met de regeringsperiode van de beroemde familie De’ Medici; zonder de steun van Cosimo en diens kleinzoon Lorenzo had Ficino zijn werkzaamheden niet of slechts ten dele kunnen uitvoeren. Ficino’s wijsbegeerte oefende een zeer sterke invloed uit op zijn tijdsgenoten. Zijn geschriften drongen vrijwel onmiddellijk door tot de Florentijnse kunstenaars van de vijftiende en zestiende eeuw.
Het licht is één in alles en rondom alles. Het licht is een god die zichzelf begrenst en die zichzelf aanpast aan het bevattingsvermogen van zijn werken. In de ogen van Orfeus is hij het oog dat alles afzonderlijk aanziet, dat alles naar waarheid samen ziet in zichzelf, terwijl het doorziet dat alles hemzelf is (pp. 114-115).
Het lijkt wel of in Ficino’s toenmalige opvattingen over de kracht van het voorstellingsvermogen (imaginatio), de zichtbare schoonheid en de hierdoor op te wekken opstijging van de ziel en goddelijke inspiratie de kiem ligt van het moderne cliché van de kunstenaar als bevlogen ziener (voorbode), maar met een moeilijk (ingewikkeld) karakter.
Bovendien kreeg zijn gedachtengoed tal van navolgers tot ver in de zeventiende eeuw. Er is daarbij steeds weer sprake van wederzijdse beïnvloeding: enerzijds kon theorievorming over creativiteit en inspiratie worden ingezet voor de ambities van kunstenaars die zich intellectuele en wijsgerige status trachtten te verwerven; anderzijds had de bloei van de beeldende kunsten zijn neerslag op de visuele oriëntatie van eigentijdse filosofische opvattingen.
Tot ver in de zeventiende eeuw vinden we binnen het kunstenaarsmilieu dan ook voetsporen van Ficino terug, zoals bij de beeldhouwer Gian Lorenzo Bernini, die een exemplaar van De amore bezat, of, in de Nederlanden, de Rembrandtleerling Samuel van Hoogstraten die in 1678 nog met vanzelfsprekendheid naar diens De vita verwijst.
In dit boek krijgen we Ficino’s filosofie gepresenteerd aan de hand van de thema’s ‘extase’ en ‘licht’. De eerste twee hoofdstukken van het eerste deel van dit boek (pp. 13-19) kunnen als een situatieschets worden beschouwd. Hierin komt het nieuwe culturele en politieke elan van het Italië van de vijftiende eeuw ter sprake. Het tweede hoofdstuk focust daarenboven op enkele belangrijke momenten uit zijn leven. Hierin komt zijn verhouding tot de familie De’ Medici uitvoerig aan bod. De cultuurpolitiek van Cosimo I heeft er in ieder geval toe geleid dat de naam Ficino, die expliciet geassocieerd werd met de studie van Plato, in de kunstliteratuur dikwijls werd genoemd.
De volgende drie hoofdstukken behandelen de wijsgerige ontwikkeling van Ficino door hem in verschilllende tradities te plaatsen: het platonisme (hoofdstuk drie, pp. 23-26), het hermetisme (hoofdstuk vier, pp. 27-32) en het christendom (hoofdstuk vijf: pp. 33-38).
Ficino’s interesse in het voorstellingsvermogen kan worden gesitueerd binnen de context van het (neo)platonisme dat, uitgaande van vooral Plato’s Timaeus, de mens in staat achtte om door middel van dit vermogen van de ziel tot het goddelijke door te dringen. Inspiratie werd mogelijk geacht wanneer de mens in een bepaalde staat van waanzin verkeerde; in Phaedrus wordt deze geestestoestand van furor ook in verband gebracht met liefde en het waarnemen van schoonheid.
In Ficino’s filosofische inzichten weerspiegelt Plato’s leer omtrent de goddelijke en de menselijke liefde en de neoplatonische belangstelling voor metafysica en kosmologie (p. 25). De platoonse tweeledigheid wordt door Ficino kunsttheoretisch als volgt vertaald: (…) door het voorstellingsvermogen kan de kunstenaar tot grote (artistieke) hoogten opstijgen, maar ook eindigen als excentrieke paria. De tweevoudige dynamiek van de rationele, menselijke ‘ziel’ speelt een grote rol in de twee vertaalde traktaten die, samen met enkele letterkundige gegevens over de vertaling en een introductie over de tijdsgeest waarin ontstonden, het tweede deel van dit boek vormen (pp. 65-116).
De traktaten De extase van Paulus (pp. 79-104) en Wat is licht? (pp. 105-115) maken deel uit van het tweede deel van Ficino’s brieven (De brieven van Marsilio Ficino, Haarlem 1999).
In Ficino’s geschriften klinkt ook de Hermetische opvatting door, dat de mens zich op de grens van het goddelijke kan bewegen, door zijn vermogen levensechte afbeeldingen (naar zijn evenbeeld) te maken. Ter verklaring van de populariteit van de hermetica in de Renaissance is het voor Schipper van groot belang de veronderstelde oorsprong daarvan na te vlooien. De auteur van het Corpus Hermeticum (dat oorspronkelijk in het Grieks was gesteld dateert uit de eerste tot de derde eeuw) zou Hermes Trismegistus (‘de drie-maal grote Hermes’) zijn geweest. Wie was deze figuur vraagt Ficino zich af? Plato, zo schrijft hij, lijkt te aarzelen of Hermes/Thot nu een god of een mens is (Philebus 18b). In de Renaissance nam men aan dat Hermes Trismegistus een oeroude figuur was. Dit op gezag van de ‘kerkvaders’ Lactantius en Augustinus. Ficino zag waarachtig een ‘gouden keten’ lopen van Hermes naar Pythagoras en Plato (pp. 27-28). Hij vertaalde het Corpus Hermeticum geschriften in opdracht van Cosimo de’ medici. In 1463 voltooide hij die vertaling en zowel de Latijnse als de Italiaanse versie kenden een grote verspreiding over Italië en daarbuiten.
Ficino was priester en Dominicaan. Om zijn priesterwijding luister bij te zetten schrijft hij in 1474 de verhandeling 'Over de christelijke religie' (De christiana religione). Daarin betoogt hij dat in oude tijden mysteriën (religie) en wijsheid (filosofie) in één hand waren. Geïnspireerd door zijn nieuwe ambt schrijft hij nog ettelijke andere theologische verhandelingen, waaronder de Extase van Paulus. Nietemin blijft hij het platonisme vol overgave verspreiden, wat sommigen aan de rechtgelovigheid van de geleerde priester doet twijfelen. De oprechtheid van Ficino’s toewijding aan de christelijke leer kan blijken uit het feit dat hij het werk van de vroegchristelijke mysticus (pseudo-)Dionysius de Areopagiet vertaalde. (pp. 33-34). Dionysius negatieve theologie (het goddelijke duister waarin slechts een geestelijk aanschouwen plaatsvindt) en zijn ideeën over de neoplatonische opbouw van het universum zijn van groot belang voor Ficino’s traktaten De extase van Paulus en Wat is Licht?.
Schipper stipt enkele passages uit de traktaten aan om dat duidelijk te maken.
1. In De extase van Paulus (EP 21, p. 96) betoogt Ficino dat taal en denken tekortschieten om God onder woorden te brengen. Men kan slechts op extatische wijze, voorbij woorden en gedachten, tot hem doordringen.
2. In EP 5 en 6 (p. 85) volgt hij Dionysius’ indeling van de engelenwereld op de voet. En bespreekt hij alle negen standen van engelen en hun functies.
3. Een typisch Renaissance-element in Ficino’s filosofie is de centrale positie van de menselijke ziel in het universum. Het door Dionysius gewezen pad van zuivering, verlichting en vervolmaking past uitstekend bij deze visie over de bestemming van de mens. Beide traktaten staan vol verwijzingen naar de dynamiek van het psychische leven.
4. De combinatie van licht, vuur en gloed, zo vertrouwd bij Dionysius, komt ook bij Ficino herhaaldelijk voor (zie bv EP 7, p. 86). In EP 20 (p. 95) komen we de eerder geciteerde paradox van Dionysius tegen: het goddelijk licht is zo fel dat het zich aan ons voordoet als duisternis.
1. In De extase van Paulus (EP 21, p. 96) betoogt Ficino dat taal en denken tekortschieten om God onder woorden te brengen. Men kan slechts op extatische wijze, voorbij woorden en gedachten, tot hem doordringen.
2. In EP 5 en 6 (p. 85) volgt hij Dionysius’ indeling van de engelenwereld op de voet. En bespreekt hij alle negen standen van engelen en hun functies.
3. Een typisch Renaissance-element in Ficino’s filosofie is de centrale positie van de menselijke ziel in het universum. Het door Dionysius gewezen pad van zuivering, verlichting en vervolmaking past uitstekend bij deze visie over de bestemming van de mens. Beide traktaten staan vol verwijzingen naar de dynamiek van het psychische leven.
4. De combinatie van licht, vuur en gloed, zo vertrouwd bij Dionysius, komt ook bij Ficino herhaaldelijk voor (zie bv EP 7, p. 86). In EP 20 (p. 95) komen we de eerder geciteerde paradox van Dionysius tegen: het goddelijk licht is zo fel dat het zich aan ons voordoet als duisternis.
De extase van Paulus voert twee gesprekspartners ten tonele: de filosoof Marsilio Ficino en de apostel Paulus. Deze laatste doet op verzoek van de wijsgeer verslag van de extatische ervaring die ‘een mens in Christus’ heeft meegemaakt. Met die persoon bedoelt Paulus ongetwijfeld zichzelf, maar uit overwegingen van bescheidenheid spreekt hij in de derde persoon (p. 39). Volgens Schipper is het fenomeen licht dé trait d’union tussen de twee verhandelingen. Vervoering leidt tot verlichting. De eerste verhandeling behandelt het verschijnsel op louter systematische wijze, het tweede geeft een verhalende context.
Ficino kon immers dankbaar putten uit de platonische en christelijke traditie omtrent de oorsprong van het licht. In een van zijn brieven onderscheidt hij vier niveau’s van licht: het licht in de stoffelijke wereld, het onstoffelijke licht van de ziel, het licht in de engelen en ten slotte het Licht zelf, dat wil zeggen het licht in God. Daarbij is de fysieke zon als het ware de schaduw van God (p. 48). In een van zijn geschriften presenteert Ficino aan zijn vriend, leerling en mecenas Lorenzo de’ Medici een ‘keten van licht’ het licht kan worden gevonden in de elementen, aan de hemel, in de ziel, in de engelen en in God (p. 49).
Zijn filosofie van het licht zou richtinggevend worden voor vele tijdsgenoten en latere bewonderaars. Wie de schilderijen van de meesters van de Renaissance aandachtig beschouwt, zal de grote rol van het licht niet ontgaan. Het herboren platonisme, met Florence als centrum, had nu eenmaal een belangrijk aandeel in de betoverende glans van tal van kunstwerken. Dit boek besteedt dan ook uitvoerig aandacht aan Ficino’s invloed op artistiek gebied. Onder meer door het aanvoeren van fundamentele studies over kunstenaars als Botticelli en Michelangelo door vermaarde 20e-eeuwse kunsthistorici als Chastel, Panofsky en Gombrich (hoofdstuk acht, pp. 51-64). Een opvallend kenmerk dat ze aanstippen is het feit dat in de Renaissance ook kunstenaars zich intensief gaan bezighouden met de bestudering van wijsbegeerte en wetenschap. Hierdoor verwerven zij niet alleen nieuwe inzichten omtrent perspectief en lichtinval, maar neemt ook hun aanzien sterk toe. Zij zijn niet langer (anonieme) ambachtslieden maar artiesten met intellectuele bagage; de latere cultus van het ‘genie’ is terug te voeren op de Renaissance van de vijftiende eeuw (p. 53).
Schipper wijst er ons op dat Erwin Panofsky in zijn boek Studies in Iconology. Humanistic Themes in the Art of the Renaissance (1962) bijzonder veel aandacht besteedt aan de platonische beweging onder leiding van Ficino. Panofsky zet er diens kosmologie uiteen, inclusief de vijf lagen van de werkelijkheid. Tevens behandelt hij er de analogie van macrokosmos (wereld) en microkosmos (de mens), de verhouding van actief en contemplatief leven en Ficino’s leer over de liefde. De platonische filosofie ziet Panofsky terug in diverse kunstwerken, onder meer in Bandinelli’s ‘Gevecht tussen Cupido en Apollo’ en in Titiaans ‘Hemelse en aardse liefde’. Ook wijdt Panofsky een heel hoofdstuk aan Michelangelo als aanhanger van platonisch gedachtengoed. Hij stelt:
‘Bij de Italiaanse kunstenaar uit de zestiende eeuw valt het aanwezig zijn van neoplatonische invloeden gemakkelijker te verklaren dan het ontbreken daarvan. Van al zijn tijdgenoten was Michelangelo echter de enige die aan het neoplatonisme niet slechts bepaalde aspecten ontleende doch het in zijn geheel aanvaardde – niet zozeer als overtuigend wijgerig systeem, laat staan als mode van de dag, dan wel als metafysische rechtvaardiging van zijn eigen ik.’
‘Zijn figuren (…) zijn als in trance verzonken, of gloeien door het vuur van een furor divinus (‘goddelijke vervoering’). Hun hyperindividuele of hypernatuurlijke schoonheid weerspiegelt – en wordt weerspiegeld door – zijn neoplatonische overtuiging dat al hetgeen de verrukte geest bewondert in de “spiegel” van individuele vormen en spirituele kwaliteiten, slechtst een reflex is van die ene, onuitsprekelijke luister van het goddelijke licht’ (p. 54).
‘Bij de Italiaanse kunstenaar uit de zestiende eeuw valt het aanwezig zijn van neoplatonische invloeden gemakkelijker te verklaren dan het ontbreken daarvan. Van al zijn tijdgenoten was Michelangelo echter de enige die aan het neoplatonisme niet slechts bepaalde aspecten ontleende doch het in zijn geheel aanvaardde – niet zozeer als overtuigend wijgerig systeem, laat staan als mode van de dag, dan wel als metafysische rechtvaardiging van zijn eigen ik.’
‘Zijn figuren (…) zijn als in trance verzonken, of gloeien door het vuur van een furor divinus (‘goddelijke vervoering’). Hun hyperindividuele of hypernatuurlijke schoonheid weerspiegelt – en wordt weerspiegeld door – zijn neoplatonische overtuiging dat al hetgeen de verrukte geest bewondert in de “spiegel” van individuele vormen en spirituele kwaliteiten, slechtst een reflex is van die ene, onuitsprekelijke luister van het goddelijke licht’ (p. 54).
Ook Ernest Gombrich sleurde talloze lezers mee in de diepere geheimen van de Renaissancekunst. Met zijn studie Botticelli’s Mythologies (1945) gaf hij een impuls aan de bestudering van de platonische inspiratie van veel Renaissance-kunstenaars. Bij zijn onderzoek stelt hij de Primavera van Sandro Botticelli centraal, omdat het schilderij allerlei platonische thema’s bevat. Gombrich neemt als uitgangspunt van zijn interpretatie dat Ficino de geestelijke raadsman was van Lorenzo di Pierfrancesco, de beschermheer van de schilder. Ficino spoorde Lorenzo in een brief aan om Venus te respecteren als symbool van Humanitas, dat wil zeggen: beschaafde menselijkheid (p. 55).
Ficino droeg zijn filosofie uit in brieven en andere geschriften en via gespreksgroepen die door hem werden geleid en die op hun beurt weer werden geïnspireerd door de gesprekken die Plato rond 350 v. Chr. voerde in zijn Academie. Hoewel de gespreksgroepen van Ficino waarschijnlijk minder strak georganiseerd waren dan die van Plato, kwamen ze eveneens bekend te staan als ‘Academia’. Naar de geest is Ficino dus zeer zeker een vernieuwer te noemen, te meer omdat hij de ‘wetenschap’ van toen verbindt met christelijk hermetisme, en zijn geestverwanten samenvoegt in een soortement academische broederschap.
Marsilio Ficino vergeleek de filosofie van Plato met de leer en heilsboodschap van Christus en vertaalde het Corpus Hermeticum van Hermes Trismegistus, waarmee hij een cruciale impuls gaf aan de synthese van het christendom en het klassiek-hermetische gedachtegoed. Hij verenigde de verering van God met de menselijke waardigheid van het individu, door erop te wijzen dat het individu een onsterfelijke ziel heeft en dat de ziel juist door haar onverbrekelijke verbinding met God onsterfelijk is. Het goddelijke was in zijn ogen het uiteindelijk doel van alle kennis en onze wil en de kunsten zijn een belangrijk middel hiertoe.
Schipper beschouwt Ficino terecht als een sleutelfiguur in de omwenteling van het westerse denken en bewustzijn naar een nieuwe tijd, een omwenteling die wordt omschreven als een nieuwe dageraad, de renaissance van Europa. Meer dan aan enig ander mens hebben wij het aan Ficino te danken dat de werken van Plato en andere door Plato geïnspireerde auteurs bekend werden onder een grote lezerskring, ook in latere eeuwen.
Tot slot nog dit. Door een combinatie van close-reading van deze bijzonder relevante teksten uit Ficino’s veelzijdige en omvangrijke oeuvre en door een gedegen contextueel onderzoek, brengt Schipper nieuw materiaal naar voren dat een innovatief licht werpt op oude discussies omtrent het hermetisme en de verhouding tussen denken en empirie (‘licht’ in het platonisme). De auteur vereenzelvigt Ficino met de toenmalige zoekende mens die door de kracht van zijn intellect en ‘zuivere’ spiritualiteit een belangrijke impuls gaf tot de uiteindelijke synthese van het wezenlijke en oorspronkelijke christendom en het klassieke en hermetische gedachtegoed. Om uiteindelijk te belanden bij de fundamenten van een wijdverbreid humanistisch wereldbeeld en levenshouding.
Het boek toont aan dat Ficino’s wijsbegeerte van groot belang was voor kunstenaars van toen als Botticelli en Michelangelo. Zijn opvattingen werden niet alleen gerecipieerd in kunst en literatuur, maar kenden ook navolging en tegenspraak binnen het academische discours, evenals binnen de context van de zogenaamde magia naturalis. Tal van auteurs namen kennis van zijn ideeën om deze binnen hun eigen denksystemen een plaats te geven. Het voert ons uiteindelijk terug naar dé plaatsen van de wedergeboorte van Plato en geeft ons bijgevolg een scherpe inkijk in de kern van de intellectuele revolutie in het Italië van de vijftiende eeuw. Tevens wijst het ons op de grote betekenis van Ficino als belangrijke schakel in de keten die de traditie vormt van het metafysisch denken, die ons voert van de pre-socratici over Plato tot Kant, Hegel, en verder.
Schippers’ Filosofie van het licht is een uiterst verlokkelijk, maar eerder tijdrovend boek. Tijdrovend niet in de betekenis van langdradig of hortend, maar gewoon omdat je er écht de tijd voor moet nemen. Geen vakantieliteratuur, maar als liefhebber van het filosofische genre en de beeldende kunsten maakte uitgeverij Gompel & Svacina me alsnog ontzettend blij met dit nostalgische doosje vol verse leessnoepjes van hoge kwaliteit.
Dit weloverwogen boek(je) is mijns inziens een van die zeldzame en uitdagende contemporaine studies die je moet gelezen hebben. Het is vrij dun, amper honderdnegentwintig bladzijden, maar ik heb er veel van geleerd. Lees het uit pure interesse voor het Italië van de Renaissance en je zal er een heleboel interessante dingen over ontdekken. Lees het uit pure interesse voor filosofische reuzen en hun bijwijlen even geniale als wonderlijke denksystemen en je zal er werkelijk van kunnen snoepen.
Benny Madalijns
Meer van Benny Madalijns
Benny Madalijns