Frank Bokern
Ignace Claessens
Non-fictie
  • 1073 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

12 augustus 2022 Crapuul. Kroniek van een krottenwijk.
Frank Bokern, journalist en tekstschrijver, is zelf in Maastricht opgegroeid. Zijn ouders verboden hem de toegang tot het Stokstraatkwartier, de bekendste en ellendigste krottenwijk van Maastricht en gans Nederland, waar enkel “crapuul” woonde. Het Stokstraatkwartier (10 straatjes, 167 huizen) is gelegen in het oudste deel van Maastricht, palende aan de Maas ter hoogte van de oude brug.
De verloedering van deze wijk neemt een aanvang rond 1840, nadat Maastricht, bij de grensbepaling van 1839, definitief tot Nederland behoort. Nogal wat welgestelde ondernemers en intellectuelen hadden hun wortels in België, dat toen de belangrijkste economische mogendheid van het Europese vasteland was, en kozen ervoor om terug te gaan. Bijna duizend gegoede burgers op een totale bevolking  van 28.000 inwoners remigreerden. Zij bewoonden mooie herenhuizen, onder meer in het Stokstraatkwartier, die na hun vertrek leeg kwamen te staan. Terwijl de elite sterk uitdunt komen ook veel plattelandsbewoners  naar de stad, waar iedereen aan de slag kan als arbeider of dagloner.
Er ontstaat een enorme arbeidsreserve waar de nieuwe ondernemers dankbaar gebruik van maken. Zo wordt Maastricht de eerste industriële stad van Nederland. De lonen worden erg laag gehouden waardoor de nieuwe bedrijven zeer competitief zijn. Maastricht beschikt niet over de nodige ruimte om de toevloed van nieuwe arbeiders met hun doorgaans uitgebreide gezinnen te huisvesten. De stad is sinds 1567 een vesting en mag buiten de stadsmuren niet uitbreiden. De beschikbare ruimte wordt zo krap dat malafide eigenaars, die zich tot ware huisjesmelkers ontpoppen, overal woonruimte creëren: ze stouwen de mensen in schuren, op zolders, in pakhuizen en stallen. De leeggekomen patriciërs-huizen in het Stokstraatkwartier worden opgesplitst in woningen van één, twee, maximaal drie kamers, zonder voorzieningen, die verhuurd worden aan het nieuwe proletariaat. De buurt wordt het afvoerputje van de stad.
De industriëlen, gesteund door de overheid en de kerk, houden de lonen zo laag dat een gezin zelfs met vrouwen- en kinderarbeid het hoofd niet boven water kan houden en op allerhande vormen van bijstand aangewezen is. In 1897 is ongeveer 80% van de huishoudens verplicht een beroep te doen op onderstand en particuliere liefdadigheid.
De hygiënische omstandigheden in de wijk zijn zo beroerd dat de bevolking geteisterd wordt met regelmatig terugkomende epidemieën  van roodvonk, pokken, mazelen, difterie, tyfus, tbc en cholera. De kindersterfte is enorm. Bijna alle vroegtijdige overlijdens doen zich voor in de arbeidersgezinnen. Bijzonder cynisch besluit de Geneeskundige Raad in haar rapport van 1891:
“Een groot gedeelte dier beklagenswaardige wezentjes sterft gelukkig reeds voor dat het eerste levensjaar bereikt is.”
Een geluk bij een ongeluk dus.
Maastricht heeft niet het alleenrecht op dergelijke sloppenwijken. In de meeste industriële steden zien we in de 19de eeuw hetzelfde fenomeen. Wat wel opvalt is dat het in Maastricht zo lang geduurd heeft vooraleer de overheid ingegrepen heeft en tot sanering overgegaan is.
Nochtans was de overheid al lang op de hoogte van de ellendige toestand van de wijk, maar ze nam in meer dan honderd jaar nooit ingrijpende maatregelen om de buurt te saneren en de arbeiders een fatsoenlijke huisvesting aan te bieden. De auteur verstrekt een grondig overzicht van de talrijke onderzoekscommissies omtrent de staat van het Stokstraatkwartier, waarvan de rapporten in een lade op het stadhuis stof verzamelden. Hij kan enkel de bestuurlijke onwil vaststellen.
Pas na de tweede wereldoorlog wordt een aanvang genomen met de sanering van de wijk. De bewoners worden zonder inspraak uit hun “huis” gezet en verspreid over verschillende wijken van de stad, in noodwoningen en woonscholen, want de “asociale” bevolking dient heropgevoed. Daarbij wordt geen rekening met het hechte sociale weefsel dat onder de inwoners bestond. Rond 1970 is de wijk volledig gerenoveerd en het kwartier wordt een walhalla van exclusief winkelen. De duurste winkelstraat van Maastricht, het domein van de “sjiek vaan Mestreech”, de beau monde. De terreur van het kapitaal heeft het opnieuw gehaald.
De auteur levert sociale geschiedschrijving af van het betere soort. Het werk is zeer goed gedocumenteerd en historisch sterk gefundeerd. Het grondige onderzoek naar wat meer dan honderd jaar fout gelopen is verdient bewondering. Hij kent geen heilige huisjes en legt de verantwoordelijkheid voor het ellendige leven van duizenden inwoners bij wie ze moet gelegd worden: de industriëlen, de overheid en de kerk, die vaak dezelfde personen waren.
Terecht besluit hij dat de bewoners van de krottenwijk geen crapuul waren, ze zijn tot crapuul gemaakt. Het echte crapuul zat in het stadhuis, bij de bedelingsinstanties, in de stadpaleisjes en de villa’s van de industriëlen, en zeker ook bij de kerkelijke instanties.

Bij een volgend bezoek aan Maastricht zal ik deze wijk met andere ogen bekijken!

Ignace Claessens
Frank Bokern
Ignace Claessens
Non-fictie
recensent
_Ignace Claessens recensent
Meer van Ignace Claessens

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies