Ewald Arenz
Victor De Raeymaeker
fictie
  • 1996 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

15 oktober 2022 De grote zomer
Tijdens een stille herfstnamiddag loopt een man van middelbare leeftijd over het kerkhof. Hij is op zoek naar een graf dat er al ligt sinds hij nog een jongen was. Het herinnert hem sterk aan die ene zomer toen alles veranderde, de zomer waarvan je er maar één hebt in je leven. Misschien is het wel verdriet dat hem naar dit kerkhof drijft, denkt hij, maar het is waarschijnlijk nog meer het verlangen naar die zomer en de aangrijpende kracht van zovele “eerste keren”.
Ewald Arenz neemt ons in zijn roman De grote zomer mee naar de vakantiemaanden van 1981, toen Friederich, de man op het kerkhof, zestien was en herexamen had.
Friederich en zijn vriend Johann zitten in de klas te wachten op de uitslag van de examens. Beide houden zich bezig met in een schrift het langste getal ooit te schrijven door aan een 1, gevolgd door telkens een groepje van drie nullen, almaar meer nullen  toe te voegen. Ondertussen is Zippo, de leraar Latijn, bezig de oplossing van de examenvragen te geven. Dan komt hij  – in alfabetische volgorde - aan iedere leerling afzonderlijk zijn proefwerk terug geven, met commentaar bij de uitslag. Voor Frieder is het schrijven van die nullen duidelijk branie want hij vermoedt (met enige zekerheid) dat hij zelfs “op magische wijze” het hoognodige getal 5 niet zal gehaald hebben. Vermits hij al eerder blijven zitten is, betekent dit zijn laatste kans om af te studeren. Wat inhoudt dat hij van richting zou moeten veranderen of herexamen doen. Herexamen wil zeggen zes weken lang studeren tijdens de vakantie… Een kort “het spijt me, Büchner” van Zippo komt dit vermoeden bevestigen. Van het proefwerk vouwt Friederich zorgvuldig en precies een vliegtuigje. Zelfs met achterkleppen en de neus een stukje naar voren. Dat gooit hij dan uit het raam met een heel lichte handbeweging. Het zweefde in een perfecte spiraal tussen de wilgen van het stadspark door, schampte een tak, begon te tollen, vloog nog eens in rechte lijn en landde in het water.
Terwijl het gezin met vier van hun zes kinderen, twee honden en twee katten op vakantie gaan, moet Friederich de zomervakantie van 1981 bij zijn grootouders doorbrengen en studeren voor de examens Latijn en wiskunde. Zijn zus Alma, die een jaar jonger is, blijft ook in haar geboortestad, omdat ze stage loopt in een bejaardentehuis en daar inwoont.
Friederich houdt van zijn 57-jarige oma Nana, maar hij is op zijn hoede voor haar man, Professor Dr. Walther Schäfer, het hoofd van een bacteriologisch instituut, die geen gevoelens toont en veel belang hecht aan discipline. Hij beveelt Friederich om elke ochtend vier uur met studeren door te brengen en drie middagen per week huurt hij hem tegen betaling in als boodschapper op het instituut. Stilaan openen beiden zich voor elkaar en doen veel dingen samen. Zijn grootvader brengt hem en Beate in een taxi naar de Tiergarten. Hij werd gebeld omdat een tijger ernstig ziek is. De directeur en de dierenarts wachten de bacterioloog op in het roofdierhuis. Tijdens een kortdurende verdoving van de tijger komen ze alle vijf de kooi binnen. Prof. Schäfer neemt een wattenstaafje en neemt een bloedmonster om de ziekteverwekker te bepalen. Omdat de grote kat na een paar dagen herstelt en de directeur ervan uitgaat dat het voorgeschreven medicijn heeft gewerkt, ontvangt prof. Schäfer jaarlijks een toegangsbewijs voor zichzelf en zijn gezin.
Friederich is 16 en wat hij niet beseft is dat er wel heel veel gaat gebeuren. Hij gaat het einde van zijn kindertijd meemaken en deze zes weken “de grote zomer” die van zijn leven zullen worden. Maar de roman gaat over meer dan dat. Er is natuurlijk de kwestie van het graf, maar ook die van het ontdekken van de wereld en de eigen plaats erin. Want naast het Latijn en de wiskunde die Friedrich 's ochtends moet studeren, introduceert zijn grootvader hem in de muziek van Sergei Prokofiev en de boeken van Siegfried Lenz en Heinrich Böll, waarna zijn grootmoeder Nana, een kunstschilderes, hem het familieverleden vertelt. Het is een verhaal over WO II, over achterblijven met twee kleine kinderen, waaronder Regine, de moeder van Friedrich, en uiteindelijk kiezen voor een stuurse man die de kinderen er niet bij wou. Het was een verstoting die Regine later herhaalde door haar zoon bij zijn grootouders te plaatsen nadat zijn zusje Alma geboren was.
Zo leert hij veel over zijn grootmoeder die in 1945 Gdansk ontvluchtte. Ze vertelt ook over het voorval met de boosaardige hond, waarbij Friederich zich zo zelfzeker toonde. Hij zal ook een tijger strelen, ziet voor het eerst iemand sterven en houdt de hand van de stervende vrouw vast. Hij moet toezien hoe zijn vriend bijna onverdraaglijk lijdt onder de dood van zijn vader. Tot zijn verbazing komt Friederich erachter dat hij als klein kind drie maanden lang door zijn grootouders werd verzorgd omdat zijn moeder na Alma's geboorte in het ziekenhuis moest worden behandeld.
Hij gaat graag zwemmen in de regen in het stedelijk buitenzwembad. Daar ontmoet hij Beate Endres, een leerling van dezelfde leeftijd aan het Rosa-Luxemburg-Gymnasium. Hij wordt op het eerste gezicht verliefd op haar. "Misschien zien we elkaar nog eens," zei ze wanneer ze elkaar nadien weer ontmoetten, waarna hij een halve nacht wakker lag omdat de vele betekenissen en connotaties van die zin zijn hersenen dol deden draaien. Was dit een uitnodiging geweest, of eerder een afwijzing? Hij raakte er niet uit, al hoopte hij natuurlijk op het eerste.
Beate kent haar vader niet, weet alleen dat het een Braziliaan is die haar en haar moeder Clara Endres-Reis verliet toen ze tweeënhalf jaar oud was. Friederich en zijn schoolvriend Johann Lohmann ontmoeten Alma en Beate zo vaak mogelijk. Als de vier 's nachts over het hek van het zwembad klimmen, flakkeren de koplampen plotseling aan: de badmeester Kurt dreigt met een klacht. Maar  dan stelt hij Friederich een deal voor: als de jongen van de zevenenhalvemeterplank durft te springen, laat hij de groep rennen. Beate springt samen met Friederich. In het enthousiasme na het boven water komen, zoenen ze voor het eerst. “Ik geloof dat ik nooit meer zo gezoend heb. Dat er nooit meer zo’n volmaakt moment van bedwelming is geweest. Beates koele lippen, haar gladde natte lichaam, haar lachende groene ogen.”
Als Friederich 's ochtends weer aan zijn bureau zit en probeert te studeren, schuift hij de lade open en vindt niet alleen de schetsboeken van zijn oma, die graag schildert, maar ook een dagboek uit 1948 met ingevoegde brieven. Nieuwsgierig begint hij te lezen en leert op deze manier veel over zijn grootouders. Omdat hij een van de brieven laat rondslingeren, realiseert Nana zich dat hij bij haar persoonlijke bezittingen was. Ze slaat haar kleinzoon en praat dagenlang niet met hem. Dan weegt ze de vertrouwensbreuk af tegen Friederichs interesse in hun familiegeschiedenis en geeft ze hem haar aantekeningen om zelf te lezen, en vertelt hem aanvullend nog veel meer. Nana komt uit Gdansk en ontvluchtte het Rode Leger aan het einde van de Tweede Wereldoorlog met haar moeder en dochter Regina, die geboren werd toen ze 18 was. Op een overvol treinstation werd een van de twee koffers van hen gestolen. De vluchtelingen werden uiteindelijk ingekwartierd bij een familie in Beieren, die hen slechts schoorvoetend accepteerde. In 1948 moest Nana in het Hohenzollernschule-ziekenhuis in München worden behandeld voor een ontsteking van het nierbekken – en ze werd verliefd op de arts die haar daar behandelde: Walther Schäfer. Hij bood uiteindelijk aan om met haar te trouwen en een huis te bouwen met twee aparte appartementen in een andere Beierse stad.
“De grote zomer" draait om geluk en teleurstelling, vriendschap, vrienden, de eerste grote liefde en stomme jongensgrappen zoals we ze waarschijnlijk allemaal zelf in een vergelijkbare vorm hebben meegemaakt...
Liefde en dood, discipline en doelgerichte inzet, eerlijkheid, respect en vertrouwen. Hij is er bijzonder goed in gelukt die eerste verliefdheid te evoceren, de twijfel, de zelfkastijding, de wanhoop, het ongeduld, en tezelfdertijd ook dat allesoverheersende geluk. En de eerste keer vrijen, wat voor allebei een eerste keer is en waarbij Beate toch zachtjes intuitief de leiding neemt.
Die verliefdheid en dat anders “zien” van wat nog maar pas een gewoon meisje was: “Beate’s haar een wild gesponnen kroon van weerbarstige gouden draden. Ze had zonnige plekken op haar rug. De kruin van de kastanjelaar in de voortuin boog zich over Beate heen.“
“Vanuit mijn ooghoeken zag ik Beate (…) Plotseling verlangde ik naar muziek om me heen. Muziek die alles van deze zomerochend hier kon vertellen. Muziek die je vanbinnen kon horen .
Het is duidelijk dat Arenz put uit herinneringen van zijn eigen jeugd. Dat heeft minder te maken met zijn werk als leraar of het observeren van zijn eigen kinderen, zegt hij, maar met de ervaringen in zijn eigen jeugd. Hij voelt zich er steeds dichter bij met toenemende leeftijd. "Ik put eigenlijk meer uit mijn jeugd dan voorheen. En ik heb de afgelopen vier of vijf jaar het gevoel gehad dat ik me steeds meer realiseer hoeveel je jeugd je hele leven vormt. Ik was al opstandig en had het moeilijk op school. Dat ik twee keer faalde, levert vandaag behoorlijk anekdotische verhalen. Maar toen was dat allemaal heel pijnlijk, zelfs de minder belangrijke details zoals dat ik mislukte, naar een andere klas moest en mijn jongere broer me inhaalde.”
Zoals er steeds weer liefdesromans en familieromans worden verteld, zo zullen er romans over opgroeien blijven. "De grote zomer" van Ewald Arenz is een van de echt goede in dit genre. Spannend en poëtisch verteld, met levendige personages, vol empathie zonder panderend, humoristisch, ontroerend, sensueel, onderhoudend en tot nadenken stemmend te zijn. Puur leesplezier voor een lange zwembadzomer. "Er was zelfs een sterfgeval bij een van mijn vrienden. Toen overleed de vader op een moment dat je op je veertiende, vijftiende heel gevoelig bent. En dat verandert je hele leven wanneer een ouder of een broer of zus van je sterft. Een van mijn broers is twintig jaar geleden overleden. Daar zit iets van in de figuur van Beate. Dat zijn ervaringen waar je op je 25ste of 30ste niet over kunt schrijven."
Geen stormachtige, wilde, “grote” roman, maar knap, interessant, een eigen stem, met smaak geschreven. Als je op de laatste bladzijde de laatste regel leest en je wil graag nog wat verder lezen, is dit waarschijnlijk de beste indicatie voor het terecht toekennen van 5 sterretjes voor dit boek.

Victor De Raeymaeker
Uit het Duits vertaald door: Lucienne Pruijs
Ewald Arenz
Victor De Raeymaeker
fictie
-
_Victor De Raeymaeker - Recensent
Meer van Victor De Raeymaeker

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies