Bart Moeyaert
Victor De Raeymaeker
fictie
  • 982 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

4 januari 2023 Morris, de jongen die de hond vond.
Morris woont nu bij zijn grootmoeder, want thuis zijn er die zomer “verdrietige dingen” gebeurd waarbij – zo herinnert hij zich - er “een schemerlamp viel. Een vaas ging aan scherven. Een deur knalde dicht.” Grootmoeder is heel lief en ze begrijpt dat Morris ’s nachts soms eens stilletjes moet wenen in het andere bed in het kamertje waar ze samen slapen.
Grootmoeder is oud en kan niet zo goed meer lopen. Daarom is het de taak van Morris iedere dag te gaan wandelen met “Houdini”. Dat is de naam van grootmoeders hond en hij heet zo omdat hij een meester is in het zich loswringen en verdwijnen, net zoals de fameuze goochelaar.
Vlakbij is er een berg en daar gaat Morris dus iedere dag naartoe met Houdini. Hij kent er ondertussen ieder detail van en heeft zelfs namen voor sommige stenen en struiken: Een steen heeft hij “het vuur” genoemd, omdat die er als een vlam uitziet. Een struik met stekels heet “de egel”.
Deze dag is het niet zo prettig om de berg op te gaan want het is koud en lucht is grijs en het zou wel eens kunnen gaan sneeuwen. En hij moet oppassen dat hij Houdini stevig in zijn armen houdt, want anders “zou het beest haar kans grijpen. Er als een speer vandoor gaan.”
Het begint inderdaad te sneeuwen. Niet stilletjes aan maar plots “viel de sneeuw uit de lucht alsof er in de wolken een luik was opengegaan”. En na dat pak bleef het sneeuwen. In de lucht was geen plaats voor lucht, zo dik waren de vlokken. Morris begint het erg moeilijk te krijgen: “Zijn armen waren moe, zijn spieren lam.”  Houdini wil zelf lopen. “Ze kronkelde en gromde en sloeg met haar kop. Met een zwaai van haar onderlijf rukte ze zich los. Ze sprong en viel tegelijk. Houdini was verdwenen.”
Plots houdt het op met sneeuwen en daar staat Morris dan. Tot over zijn enkels in de sneeuw, op de top van de berg, helemaal alleen en de hond van grootmoeder waar hij moet op passen is weg. Als hij roept is er maar enkel de echo.
Het gaat nacht worden en nog kouder. Hoe moet hij de nacht doorkomen? Op die berg waarover allerhande vreemde verhalen worden gefluisterd. En Houdini die niet weer komt opdagen. En grootmoeder die doodongerust zal zijn.
Plots staat er een ram een paar stappen van hem af.  “De punten van zijn grote hoorns wezen naar voren.”
Plots staat daar ook nog een jongen.  “Hij leek een beetje op een wild dier, in zijn jas van vacht. Hij leunde op een stok. Met die stok deelde hij waarschijnlijk ook meppen uit.”
Hij vraagt of hij bang is van een schaap en of hij zijn mammie zoekt… Hij heeft honger en wil wat te “vreten”.
Bart Moeyaert heeft de gave van de (jeugd)schrijver die zich zonder veel woorden kan verplaatsen in zijn personages. Je leeft dus meteen met Morris mee. Je weet dat het een gevoelige jongen is, niet bijzonder sterk, nooit brutaal, maar die ergens toch dapper en slim is. Je moet hem, bijvoorbeeld geen “jongetje” noemen, of “kereltje”.
Wat Moeyaert een sterke schrijver maakt is zijn talent om sterke dingen te schrijven… Hij schrijft korte zinnen die veel ruimte overlaten om aangevuld te worden door de lezer. Hij legt ook maar enkel de dingen uit waar dat nodig is. Als Morris liever niet denkt aan “de verdrietige dingen” die thuis gebeurd zijn dan weet je als lezer genoeg. Als er een man is die regelmatig bij grootmoeder komt en heel vriendelijk doet en zegt dat hij nu weggaat maar blijft hangen tot na het eten, dan weet je genoeg over die man. Als grootmoeder lappendekens maakt waar buren haar mee helpen door stukken stof te brengen, dan weet je dat ze het niet breed heeft en dat ze graag gezien wordt in het dorp. Dat hoef je allemaal niet te schrijven, de lezer vult dat wel aan, ieder voor zichzelf op zijn of haar manier en voelt zich in vertrouwen genomen door de schrijver.
En dan is er de sterke evocatieve kracht van zinnetjes die een toch al langsheen poëzie scherend verhaal nog wat optillen:
- “Hij snikte een keer - één keer maar. Die snik had hij nog over van afgelopen nacht. Als je stiekem huilt, huil je nooit helemaal uit.”
- “Zoveel tijd had de wind maar nodig om venijnig te worden. Hij blies sneeuw in de nek van de jongens. Hij dook onder hun jas. Daar leek het alsof hij hun dikke trui uitrafelde tot er niks meer van overbleef, behalve hun kippenvel.”
- “De jongens hijgden hun longen uit hun lijf. Ze trokken hun benen op en werden kleiner dan hun jas.”
- “En hij ging achter zijn stem aan, naar beneden.”
- “Op het eerste zicht leek het dorp in het dal weggegumd. Alleen als je goed keek kon je hier en daar een schoorsteen staan roken. Daardoor wist je dat er huizen stonden. De pluimen waren oranje.”
-  “Het was een verrassing dat hij instemde, want hij krijgt zoveel vragen.” 

Hij gebruikt dat suggestieve trouwens ook in anders gewone zinnetjes:
“Plotseling zette grootmoeder haar bril af. Er kwam iets belangrijks.”
“Met een naam besta je meer dan zonder.”
“Morris hield zijn mond. Als je zwijgt verdwijn je half.”

En natuurlijk weet hij hoe een verhaal spannend te maken. Je leest verder, wantje wil weten hoe het nu verder zal gaan met Morris…
Morris werd geschreven in opdracht van Koenraad Hofman, de artistiek coördinator van Oxalys, om er een muzikale vertelling van te maken, voorgelezen door Martine Tanghe en om het daarna muzikaal voor te lezen in gans het land.

Dat kan moeilijk anders zijn dan een succes met als kern een verhaal dat een juweeltje is op zichzelf.

Victor De Raeymaeker
Met illustraties van Sebastiaan Van Doninck
Bart Moeyaert
Victor De Raeymaeker
fictie
-
_Victor De Raeymaeker - Recensent
Meer van Victor De Raeymaeker

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies