31 januari 2023
De uitvinding van het individu
Larry Siedentop (°1936) is een Amerikaans-Britse historicus en politiek filosoof. Het is één van Europa’s meest invloedrijke liberale denkers en de auteur van de alom geprezen boeken ‘Democracy in Europe’ (2001) en ‘Inventing the Individual: The Origins of Western Liberalism’ (Penguin Random House UK, 2014) waarin hij radicale en uitdagende ideeën presenteert over de oorsprong van onze ideeën over het individu, vrijheid, morele verantwoordelijkheid en gelijkheid.
Volgens Siedentop worden de liberale kernwaarden vandaag te weinig onderkend door onze Europese politici. Maar wat zijn die liberale kernwaarden dan precies? En is juist de stelling dat het liberale idee het eindpunt van de geschiedenis vormt niet juist achterhaald, als we kijken naar de toenemende populariteit van een allegaartje aan anti-liberale en populistische partijen? Zijn we in Europa nog wel warm te maken voor individualisme en vrijheid als belangrijkste waarden?
Wat is het dat het Westen de wereld te bieden heeft? is dan ook een van de meest knellende vragen die Siedentop in het boek stelt. De schrijver uit zijn zorgen over de misvattingen rondom de oorsprong van (het moderne) Europa, dat volgens hem ronduit een synthese is van hellenisme en christendom. Beide componenten worden doorgaans niet ontkend, maar de rol van Grieks-Romeinse cultuur wordt wel schromelijk overschat en de rol van het christendom fundamenteel onderschat en gedenigreerd.
Zonder besef van haar christelijke wortels kan het seculier-liberale Europa gewoonweg niet overleven; en zonder besef van haar christelijke wortels kan de VS – in belangrijk opzicht een voortzetting van de Europese cultuur – zich moeilijk wapenen tegen fundamentalistisch christendom en etnocentrisch volksnationalisme, zo luidt opmerkelijk Siedentops conclusie (Epiloog: Christendom en secularisme, pagina 414).
Als we willen weten wat de kern is van de westerse beschaving, dan moeten we weten welke rode draad doorheen de Europese cultuur loopt. Er is met name een groot aantal fenomenen die eigen zijn aan deze cultuur: liberalisme, wetenschap, privébezit, scheiding van kerk en staat, abstracties zoals ‘vrijheid’ en ‘gelijkheid’; en verschijnselen zoals kapitalisme, socialisme, secularisme, emancipatiebewegingen, democratie, republicanisme, burgerrechten en mensenrechten.
Al die dingen zijn aan verandering onderhevig en sterker nog, veel van deze fenomenen zijn veel jonger dan het ‘idee’ Europa. Hun ontstaan wordt meestal geplaatst in de Renaissance, Reformatie en Verlichting: een periode waarin de geestelijke ketens werden afgeworpen en men eindelijk zelf ging nadenken, door onder andere terug te grijpen op pre-christelijke wijsheden. De Antieken kenden immers al het concept van een werkende democratie; en de kerk had de vrijheid van het denken in Europa minstens duizend jaar lang in een wurggreep gehouden. Ook dit laatste is een karikatuur; maar wel één die gangbaarder is. Volgens Siedentop is dit gebaseerd op een historisch/historiografisch misverstand, dat ontstond tijdens de Renaissance en doorging tijdens de Verlichting, toen men zich maar al te graag wilde afzetten tegen de beknellende werking van de kerk, en de bron van echte wijsheid en (seculiere) vrijheid zocht in Rome en Athene (Proloog, pagina 9).
Volgens de schrijver waren de Antieke culturen echter geenszins seculier, maar juist onvrij en doordrongen van religie. Het was het christendom dat de voorwaarde voor secularisme schiep en daarmee voor liberalisme; allebei fundamenteel westerse fenomenen en beiden zijn niet mogelijk zonder de notie van het individu (De antieke familie, pagina 17).
Het interessante aan de westerse cultuur is dat deze zichzelf als seculier kenmerkt, maar daarin niet altijd duidelijk lijkt te zijn over wat ‘seculier’ nu precies betekent. Een gangbare opvatting is ‘areligieus’. De moderne westerse cultuur identificeert zich liever met liberalisme, rechtsstatelijke principes, vrije meningsuiting en eigendomsrecht en liever niet met christendom of de katholieke kerk. Deze dingen worden namelijk in de regel gezien als achterhaalde verschijnselen die menselijke vooruitgang tegenhouden.
Dit was zichtbaar in de gêne die zichtbaar werd toen bij het opstellen van een potentiële Europese grondwet voor de EU de vraag rees of de christelijke wortels van Europa daarin een plaats moesten krijgen. Oost-Europeanen, in de regel conservatiever, waren daar enthousiaster over dan West-Europeanen (De weeën van de moderne vrijheid, pagina 323).
Scheiding van kerk en staat zijn volgens Siedentop een noodzakelijke voorwaarde voor de manifestatie van het vrije individu. Waar kerk en staat gescheiden zijn, is de vrijheid van het individu juridisch gewaarborgd. Wat de christelijke oorsprong van de gelijke vrijheid betreft, heeft Siedentop met dit boek baanbrekend werk verricht. In dat boek beschrijft deze de ontwikkeling van de gedachte dat alle mensen gelijk zijn. Die gedachte bestond al in het jodendom. Jezus spreekt over God als over zijn ‘vader’ die van al zijn kinderen hield en juist ook van de meest marginalen onder hen. De apostel Paulus, de eigenlijke stichter van het christendom, zette die gedachte voort. In zijn Brief aan de Galaten schrijft hij: ‘Er is geen jood of heiden meer, er is geen slaaf of vrije, er is geen man en vrouw, want u bent allen één in Christus Jezus’ (De omgekeerde wereld: Paulus, pagina 65).
Hiermee zette Paulus de wereld van zijn tijd, de eerste eeuw na Christus, op zijn kop. In die wereld was alleen maar aangeboren ongelijkheid. Je waarde werd bepaald door je familie en je plaats binnen die familie. De pater familias oefende de opperheerschappij uit en zijn jongere broers en zonen zijn hem absolute gehoorzaamheid verschuldigd. De positie van de vrouw zag er volgens Siedentop als volgt uit: ‘Als meisje staat ze onder controle van haar vader, als haar vader sterft, komt ze onder de hoede van haar broers, als ze trouwt valt ze onder de heerschappij van haar man, en als die sterft, onder die van haar zoons of van de naaste manlijke verwant van haar man’ (De antieke familie, pagina 26).
In die positie verkeren nu nog steeds veel vrouwen in grote delen van de niet-westerse wereld. In die wereld introduceerde Paulus de gelijkheid van alle mensen voor God. Een revolutie. Siedentop beschrijft hoe die gelijkheidsgedachte heel geleidelijk, met veel vallen en opstaan, juridisch verankerd raakte in de westerse cultuur.
De gelijkheid van alle mensen impliceert de ‘uitvinding van het individu’. Die gelijkheid betekent namelijk dat je waarde niet afhangt van je geslacht (man of vrouw), etniciteit (jood of heiden) of sociale positie (slaaf of vrij). Het idee dat mensen in hun individualiteit gelijk zijn, heeft op de lange duur geleid tot de democratische rechtsstaat en grondrechten, rechten die mensen ‘van nature’ hebben, omdat ze mensen zijn. Die ontwikkeling heeft zich uitsluitend voorgedaan in de christelijke cultuur, niet, bijvoorbeeld, in de islamitische wereld. De islam is tot op de dag van vandaag tribaal gebleven.
Bovendien toont Siedentop aan hoe de middeleeuwen ten onrechte als een donkere periode in de Europese geschiedenis gelden. Na de val van het Westromeinse Rijk ging dankzij het zich verspreidende christendom een inzicht van de apostel Paulus opgang maken: de gelijkwaardigheid van ieder mens als kind van God. Was dit dan zo revolutionair? Jazeker.
In het antieke denken was ongelijkheid immers de grondconditie: de mens is inherent hiërarchisch aangelegd (zie onder meer de ideale staat van Plato). Het christendom veroorzaakte een totale omwenteling in dat uitgangspunt. Rond het erfgoed van Jezus Christus ontstond een religie die ieder mens als ‘kind van God’ beschouwde: aan elkaar gelijk en met een vrije wil. Dat is volgens Siedentop de beslissende sprong in het menselijk erfgoed geweest. Dit erfgoed was tot dan toe gestoeld op ongelijkheid en hiërarchische verhoudingen tussen en binnen families: het Griekse godenrijk was een samenleving van clans. Dat vrouwen en slaven niet meededen in de polis was niet een wat ongelukkige bijzaak, maar lag in het fundament van de klassieke res publica besloten. Het merendeel van de bevolking werd eenvoudigweg niet als echte mens beschouwd. Maar in de christelijke leer werd ieder mens deel van God, en daarmee ieders gelijke (De antieke cosmos, pagina 46).
Nuja. In de renaissance was, in Siedentops redenering, weliswaar sprake van een herontdekking van de klassieken, maar dan toch vooral in combinatie met de christelijke intuïtie van de gelijkwaardigheid van mensen. Sterker: de auteur toont aan dat in het middeleeuwse kloosterleven ook de gelijkheid voor de wet werd voorbereid. Hierop volgde een pauselijk regime dat de onafhankelijkheid van de kerk ten opzichte van de wereldlijke macht voorstond: scheiding van kerk en staat. De excessen van dat regime waren meteen de voedingsbodem voor de reformatie en het protestantisme, dat christelijk geloof voor het eerst als een individuele aangelegenheid poneerde (Een nieuwe manier van regeren en besturen, pagina 261).
Het ‘individu’ als eenheid van samenleven is geen uitvinding van verlichtingsfilosofen of hun moderne erfgenamen, maar vindt zijn wortels in het Nieuwe Testament (zie: de brieven van Paulus). Van daaruit werd het verder ontwikkeld in de christelijke traditie, gekoesterd door de middeleeuwse monniken, gecombineerd met de klassieke inzichten in de renaissance, onderstreept door de reformatie en verlicht’ door de zeventiende-eeuwse denkers (Volksbewegingen en bedelmonniken, pagina 323).
Hoewel er over de periodisering van het ontstaan van het concept van het individu natuurlijk te debatteren valt, dateert Siedentop de ‘uitvinding van het individu’ in het Griekenland van de oudheid. Hij ziet dat daar individuen al uitermate worden gewaardeerd: ze bestaan niet zomaar, neen, ze moéten bestaan. Er zijn niet alleen verschillen tussen hen aan te wijzen, het is goed dat die verschillen er zijn, en het is nog beter als er zoveel mogelijk zijn: een bloeiend veelvoud als doel, eenlingen die in hun afzonderlinge ‘eenling zijn’ zichtbaar blijven.
De ontdekking van de menselijke vrijheid en het universele potentieel dat daarvan uitging, ligt volgens hem bij christelijke denkers in de Middeleeuwen die zich baseren op nieuwe vormen van recht en macht in de vroege kerk. Niet Verlichting, maar juist de Middeleeuwen liggen volgens hem aan de basis van het moderne denken over het individu (Afscheid van de Renaissance, pagina 382).
Gedurende grote periodes van de geschiedenis en in nogal wat cultuurgebieden was, en is, het maatschappelijke leven zo georganiseerd dat de individualiteit in de regel opgaat in het collectieve verband. Zijn waarde krijgt het individu door te horen bij en bij te dragen aan een collectief. Is die orde erg strikt en vanzelfsprekend, dan kan het zelfbewuste optreden van een individu als schandalig worden ervaren, of als een openbaring, meestal als iets er tussenin. En altijd kondigt zich daarin een omwenteling aan, ook al, is het slechts in een ‘eenling’. De weg van de sporadische waardering voor de originaliteit van een individu naar een maatschappij die zich als algemeen doel stelt een rijke variatie aan individualiteit mogelijk te maken is lang.
Ook al is in de regel misschien iedereen zoveel mogelijk de ander, en niemand zichzelf, de geïndividualiseerde maatschappij zet daar haar ideaal tegenover: iedereen moet verschillend zijn, niemand mag als de andere zijn. De liberale maatschappij zet dan ook officieel in op die rijkdom aan verschillen. Zo gezien was de ‘uitvinding’ van de menselijke gelijkheid bijzonder gunstig voor de dynamiek van de ontwikkeling van de inidividualiteit. In dit denkpatroon bestaat gelijkheid er immers in dat iedereen het recht en de gelegenheid heeft zich te onderscheiden.
Tot slot nog dit. Het boek ‘De uitvinding van het individu’ is een moderne klassieker die ons op andere manier laat kijken naar onszelf en onze geschiedenis. Het laat zien hoe in de westerse samenleving het vrije individu belangrijker werd dan de groep, de stam en de familie. Wij zijn allemaal onszelf en daarin allemaal gelijk. Dit proces, dat het fundament vormt van onze liberale democratieën, begon niet in de Renaissance, zoals vaak wordt gedacht, maar vond zijn aanvang bijna 2000 jaar geleden, in het vroege christendom. Het verandert de manier waarop we naar onszelf en de wereld waarin wij leven, kijken radicaal. De auteur presenteert immers een ronduit originele visie op de wortels van het moderne individu.
‘Het’ individu is een uitvinding. Punt andere lijn. Het is een construct dat los van de ‘reële persoon’ bestaat en inderdaad compleet onafhankelijk is van de historische en maatschappelijke context waarin die persoon leeft. Als liberale theoretici dit concept in het leven roepen, betekent dat niet dat ze beweren dat personen niet bepaald worden door de tijd en plaats waar(in) ze leven. Het betekent evenmin dat ze de voorkeur hebben voor ‘sterke’ personen die zich niet laten bepalen door hun omgeving. En het betekent al helemaal niet dat ze vinden dat we als persoon geen nood hebben aan een gemeenschap waarin we ons thuisvoelen.
Wanneer liberale denkers het concept van individualiteit naar voren schuiven, bezondigen ze zich niet aan ‘dwingelandij’. Voor hen is het individu integendeel net een construct dat wordt ingezet om het zelfbeschikkingsrecht van personen te bewaken, over welke eigenschappen ze verder ook mogen beschikken. De discussie over de rol van het individu versus de rol van de gemeenschap, gaat eigenlijk niet over wat personen ‘zijn’, individuen of gemeenschapsmensen, maar over vrijheid en rechtvaardigheid: welke vrijheden willen we opgeven in functie van het algemene belang? Als het individu niet bestond, zou het dringend moeten uitgevonden worden, aldus Siedentop (Epiloog, Christendom en secularisme, pagina 399).
Siedentops analyse is natuurlijk niet onomstreden. Als onwaarschijnlijke vader van het liberalisme verwijst hij maar al te graag en vaak naar de apostel Paulus. Maar de geschiedenis heeft duidelijk bewezen dat het christendom geen einde maakte aan hiërarchie en ongelijkheid. Zo was de notie van gelijkheid niet zo sterk dat ze kruisvaarten en vervolging van andersgelovigen heeft tegengehouden. En nadat de Romeinse keizer Constantinus zich in de 4de eeuw bekeerde tot het christendom, ontwikkelde zich een machtig pausdom waarin de individuele verantwoordelijkheid als beginsel ver zoek was. Toch houdt de stelling dat het liberalisme een kind is van de christenheid principieel redelijk stand.
Dus, Paulus als eerste liberaal bestempelen? Beslist niet. De gelijkheidsgedachte die hij ontwikkelde was veeleer van de orde van de eeuwigheid dan van het toenmalige hiernumaals, waar de apostel als kind van zijn tijd allerminst potten brak voor een emancipatie van vrouw of slaaf. Maar de individuele verantwoordelijkheid is wel degelijk een opbrengst van de christelijke geschiedenis van Europa, zonder dat ze ooit haar doel was.
Benny Madalijns
Meer van Benny Madalijns
Benny Madalijns