Kwintessens
Geschreven door Johan Braeckman
  • 697 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

15 oktober 2024 Tiende brief van Johan Braeckman aan Ronald Soetaert
Beste Ronald
Dank voor je brief van 18 juli 2024. Naar het einde toe citeer je James Salter, een schrijver waarvan ik nog geen enkel boek las. Ik kan je nu beloven dat ik dat dringend zal doen, want zo'n briljante auteur kan ik toch niet ongelezen laten. Maar je weet dat zoiets hoogstwaarschijnlijk een loze belofte is. Ik moet nog zoveel andere boeken lezen, eer ik aan die van Salter toekom. Als voorbereiding op de hoorcolleges over de geschiedenis van de filosofie waaraan ik nu reeds meerdere jaren naarstig verder werk, zit ik momenteel verdiept in Thomas More, Montaigne, en Francis Bacon. Let wel, je hoort me niet klagen. Het is zeer goed gezelschap om in te vertoeven. Maar die dode mannen slorpen een groot deel van mijn tijd op. Wat opvalt: ze leefden eeuwen geleden, in een heel andere wereld, die niettemin toch zeer herkenbaar is. Al lopen wij nu wel wat minder risico om onthoofd te worden, zoals Thomas More overkwam. Geen van ons beiden zal ooit over het hoofd van een paard geslingerd worden, zoals Montaigne. Het scheelde weinig of hij had die val niet overleefd. Gelukkig deed hij dat wel en niet veel later schreef hij het eerste van zijn beroemde essays. Bacon zou gestorven zijn aan de gevolgen van een van zijn wetenschappelijke experimenten, iets met het innemen van kaliumnitraat en opium, ironisch genoeg omdat hij dacht dat het zijn leven zou verlengen. Ook dat zal ons allicht niet overkomen.
Maar ik wou het over dat citaat van Salter hebben. Hij verwijst naar de kracht van één paragraaf, of een enkele opmerking van iemand, die ons leven kan veranderen. Bij die regels zet jij dan een potloodstreepje, en ik begrijp dat. Zelf zou ik zo'n passage misschien wel met fluo markeren, tot wanhoop van mijn vriendin, die boeken bijna als levende wezens beschouwt. Mensen en dieren bekladder je ook niet. Mij helpt het om beter te onthouden en om mooie en memorabele zinnen snel terug te vinden. Maar goed, die uitspraak van Salter. Zou het waar zijn, dat enkele woorden zo'n effect kunnen hebben? Of is dat achterafklap? Of achterflapklap? Iets waar men vele jaren later naar verwijst, om structuur en betekenis te verweven in het grillige pad dat een mensenleven doorgaans aflegt? Liever een illusoire orde dan het gevoel dat alles willekeurig is?
Men zegt het ook over bijzondere gebeurtenissen, en dat lijkt wel iets meer steek te houden dan het effect dat een paar zinnen kunnen hebben. Iets wat zich in een korte, of zelfs zeer korte periode afspeelt, kan een beslissende invloed uitoefenen op iemands leven. Dat klopt allicht wel, toch tot op zekere hoogte. De filosoof en wiskundige Bertrand Russell, geboren in 1872, verloor al heel vroeg zijn beide ouders en zijn enige zus. Zijn moeder overleed in 1874 aan difterie, ook wel de kroep genoemd. Kort daarna stierf ook Rachel, vier jaar ouder dan Bertrand, aan dezelfde aandoening. In 1876 bezweek zijn vader aan bronchitis. Bertrand en zijn broer Frank werden vervolgens opgevoed door hun grootouders langs vaders kant. Zijn grootvader overleed toen hij zes was, waarna beide broers onder de hoede kwamen van hun grootmoeder en een hele reeks kindermeisjes en gouvernantes.
Als peuter de dood van meerdere gezinsleden ondergaan, laat allicht sporen na. Russell was nog erg jong toen het gebeurde, en in zijn autobiografie schrijft hij dat zijn eerste duidelijke herinnering zijn aankomst was op het domein waar zijn grootouders leefden. Zijn moeder, zo geeft hij aan, leerde hij kennen uit haar dagboeken en brieven. De eerste jaren van zijn kindertijd bij zijn grootouders waren gelukkig, maar toen hij ouder werd, voelde hij zich meer en meer eenzaam. Hij verlangde ernaar dat zijn ouders nog leefden en overwoog zelfdoding. Gelukkig was hij gepassioneerd door wiskunde, in het bijzonder door de Euclidische meetkunde. Die stond voor orde, stabiliteit en zekerheid in een chaotische wereld. Zijn broer Frank was zijn wiskundeleraar. Zijn kennismaking met Euclides, schrijft Russell, 'was een van de hoogtepunten in mijn leven, verbijsterend als de eerste liefdeservaring. Ik wist niet dat er in de wereld zoiets heerlijks bestond'. Tot zijn 38ste was wiskunde zijn 'grootste belangstelling en grootste bron van geluk'. Helaas begreep hij op een bepaald moment dat zelfs het geluk dat Euclides hem bezorgde, niet helemaal puur was. Het meetkundeboek van Euclides, De elementen, begint met axioma's: uitspraken die je zonder meer moet aanvaarden. Dat vond Russell maar niks. Die axioma's kunnen immers fout zijn, ook al lijken ze evident waar. Dat een deel kleiner is dan het geheel komt op ons over als volkomen vanzelfsprekend, maar zolang het niet bewezen is, moeten we toch een slag onder de arm houden. Dat er twijfel mogelijk was omtrent de wiskunde, schrijft hij, 'heeft mij nooit verlaten en bepaalde mijn latere werk'.
Ik denk niet dat het vergezocht is om Russells filosofie van de wiskunde en zijn monumentale werk over logica, de Principia Mathematica, aan het vroege verlies van zijn ouders, zus en grootvader te koppelen. Je ouders behoren de rotsvaste ankerpunten te zijn in je kindertijd. Als die onbetrouwbaar zijn of plots verdwijnen uit je leven, wordt dan niet alles onzeker? Voor Russell was wiskunde een buitengewoon mooi en belangrijk surrogaat, wat de gedachte dat zelfs Euclides kon wankelen, onverdraaglijk maakte. Hij besteedde vele jaren aan het grondvesten van de wiskunde in onwrikbare logische uitgangspunten, overigens tevergeefs.
Je ouders die jong sterven, zoiets moet wel impact hebben op je verdere leven. Daaraan hoeven we niet te twijfelen. Maar voor vele andere bijzondere of zelfs dramatische gebeurtenissen geldt wellicht dat we die later veel belangrijker maken dan ze zijn. De Nederlandse schrijver Maarten Toonder, bekend van Heer Bommel en Tom Poes, schreef ooit: 'Wat in je jeugd gebeurd is, is dikwijls het gevolg van een voorval op latere leeftijd'. Het is een beetje een raadselachtige zin, maar ik denk dat ik hem begrijp. Wat ons later in het leven overkomt, vertekent onze herinneringen, soms in sterke mate. We leggen verbanden tussen vroege herinneringen en onze verdere biografie, omdat we er nu eenmaal van houden ons leven als een min of meer coherent verhaal voor te stellen. De bekende auteur en wetenschapper Stephen Jay Gould begreep dat goed. Toen Wim Kayzer hem vroeg of hij paleontoloog was geworden omdat zijn grootvader hem op zijn vijfde meenam naar het Natural History Museum om naar de dinosaurussen te kijken, ontkende hij dat, overigens tot Kayzers verwondering. Gould verwijst in een van zijn teksten wel naar die gebeurtenis, maar hij zag in dat die zo goed als zeker niets te maken had met zijn latere interesses, studiekeuze en loopbaan. Vele anderen zouden niet aan de verleiding weerstaan om die ene museumuitstap als beslissend te zien voor hun latere levensloop. Grootouders duiken vaak op in dergelijke verhalen, net zoals een favoriet jeugdboek, of een buitenlandse reis tijdens een of andere hete zomer. Heel soms zal iemand, zoals James Salter aangeeft, verwijzen naar één uitspraak van iemand, of naar een passage in een boek. Alsof je een paar zinnen hoort of leest, en op basis daarvan je verdere levensweg uitstippelt. 'De waarheid zal u vrijmaken', lees je als tiener in het evangelie van Johannes, en hop, je beslist om wiskunde of wetenschappen te studeren. Het zal wel dat er mensen zijn die ontdekkingsreiziger wilden worden nadat ze een boek van Alexander von Humboldt lazen, of dierenrechtenactivist of paardenverzorger na lectuur van Anna Sewells Black Beauty. Maar was dat de enige reden? Of lazen ze zo'n boek omdat het onderwerp hen al eerder passioneerde? Bovendien houden we doorgaans geen rekening met al die andere lezers die geen ontdekkingsreiziger of paardenvriend worden, maar bakker en onderwijzer.
We lazen allebei met bijzonder veel genoegen De kroon met twee pieken, de jongste roman van Guido Van Heulendonk. Het hoofdpersonage heet Werner Vrysoone, en Van Heulendonk verhaalt ons in een kleine driehonderd pagina's diens lotgevallen. We begrijpen al snel: Vrysoone heeft daar weinig vat op. Er overkomt hem dramatiek, zoals de tragische dood van zijn vrouw Conny en de religieuze bezetenheid van zijn stiefdochter Hedda. Natuurlijk speelt dat een rol in de wijze waarop hij zijn leven vorm geeft, en het kleurt zijn mens- en wereldbeeld. Maar het is niet bepalend voor wie Werner Vrysoone is. Wie er toch zo over denkt, reduceert hem ten onrechte tot enkele specifieke voorvallen. De ene fase van Vrysoones leven gaat domweg over in een andere, zonder dat hij dat zelf echt aanstuurt. Uiteindelijk bestaat zijn leven uit de optelsom van een ontelbaar aantal ervaringen, sommige eerder onbenullig, andere tragisch of intens. Vrysoone beseft dat overigens zelf: hij vergelijkt zowel de maatschappelijke als de individuele geschiedenis met de biologische evolutie, en die is 'het resultaat van een reeks misverstanden'.
Het maakt het er niet eenvoudiger op om een mens te doorgronden. Montaigne probeerde in zijn essays zichzelf te bevatten. Of hij daarin is geslaagd, betwijfel ik. Het is natuurlijk ook onduidelijk wat dat precies inhoudt, zichzelf of anderen begrijpen.
Toch moeten we ernaar streven, niet in het minst om in te schatten wat er mogelijk is in de toekomst, en om al wat positief is aan de menselijke natuur te bevorderen en het negatieve te vermijden. Daarom ben ik het eens met een andere uitspraak van Salter die je aanhaalt: 'How can we imagine what our lives should be without the illumination of the lives of others?' (James Salter, Light Years, 1975). Die levens van de anderen, die vinden we bij mensen van vlees en bloed, en in uitgepuurde vorm in fictie, zoals in films en romans, en in biografieën, in brievenbundels en in alle boeken uitgegeven als Privé-domein van de Arbeiderspers. Ik bezit en las er meerdere uit die prachtige reeks, maar ben gelukkig niet besmet door het virus van de fanatieke verzamelaar. Zou het kloppen dat we onszelf beter begrijpen dankzij inzicht in de levens van anderen? En beter weten hoe we ons leven kunnen leiden? Ik wil dat graag geloven.
In elk geval, ook al behoren we tot een en dezelfde soort en leiden we met anderen parallelle levens, we zijn allemaal uniek. Dat weet elke goede romanschrijver, maar het is aan de wetenschap om uit te leggen hoe dat komt. Als ik niet te veel gestoord word, lees ik de komende dagen Unique. The New Science of Human Individuality (2020), van de neurowetenschapper David J. Linden. Ik ken een paar van zijn andere boeken, hij schrijft in de stijl van Oliver Sacks, maar met meer wetenschappelijke onderbouwing. Benieuwd wat hij te vertellen heeft in Unique. Nog dit: eind 2021 bleek dat Linden aan een ongeneeslijke kanker leed. Hij schreef er een mooi artikel over in The Atlantic, je vindt het hier. Voor zover ik weet, is hij op het moment van dit schrijven nog in leven.
En wij ook!
Hartelijke groet
Johan
Kwintessens
Voormalig hoogleraar wijsbegeerte, auteur en lid van de humanistische denktank Kwintessens
_Johan Braeckman -
Meer van Johan Braeckman

_Recent nieuws

Bekijk alle nieuwe berichten

_Populair nieuws

Bekijk meer populair nieuws