17 mei 2021
Reactie op Geert Lernout (Charedim op de Meronberg)
Onlangs kwamen de charedim, de aanhangers van een van de twee hoofdrichtingen binnen het orthodoxe jodendom, op tragische wijze in het nieuws: bij een massale religieuze bijeenkomst stierven tientallen mensen in het gedrang, nog meer raakten gewond. Dat riep allerlei reacties op.
Op de sociale media waren er zelfs mensen die zich daarover vrolijk maakten, wat dan weer door anderen aan de kaak werd gesteld. Op deze pagina's verscheen daarover een tekst van Geert Lernout, die de charedim in Israël en ook de enige groep die er na de holocaust nog overgebleven is in Europa, namelijk die in Antwerpen, op groteske wijze meende te moeten belachelijk maken. Mijn spontane reactie daarop was dat je zoiets niet doet. Niet onder de gegeven omstandigheden, en ook anders niet. Het beeld dat hij van hen schetst, is een wrede karikatuur, het Aalsters carnaval waardig, zonder enige nuance of begrip. Ze worden bespot om hun uiterlijk, hun klederdracht, hun haartooi, hun rituelen en gebruiken, hun leefgewoonten, hun omgaan met hun heilige geschriften, hun houding tegenover de vrouw, hun plaats in de samenleving, hun profiteren van de staat, hun theocratische ideeën enzovoort. Hun wordt 'domheid en gebrek aan verantwoordelijkheid' verweten in verband met de tragische feiten.
Ver van mij om deze vorm van godsdienst goed te praten, integendeel: als atheïst en fervent antiklerikaal meen ik dat wij ons niet genoeg kunnen uitspreken tegen dergelijke fundamentalistische godsdiensten en sekten. Ik heb mij hier herhaaldelijk en onverbloemd in die zin uitgelaten. De tekst van Lernout riep bij mij evenwel een spontane hevige weerzin en verontwaardiging op. Ik was werkelijk geschokt door de houding van de auteur tegenover deze medemensen. Als vrijzinnigen moeten wij weliswaar de vinger kunnen leggen op elke wonde en elke mensonwaardige toestand aanklagen. Dat moeten we evenwel doen met een absoluut respect voor de persoon. Het zijn de godsdiensten en hun leiders en hun ideeën die we moeten terechtwijzen en weerleggen, veeleer dan de gelovigen. Tegenover de eenvoudige mensen die in een sekte geboren worden of terechtkomen, past veeleer mededogen dan hatelijkheid, belachelijk maken en verwijten, en potsierlijke beschrijvingen. Lernout spaart zijn woorden niet, en dat neem ik hem kwalijk. Hij is emeritus hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen en publiceerde onder meer over Joyce en over godsdienstige kwesties. Hij staat ook vermeld als stemgerechtigd lid van het Instituut voor Joodse Studies van die universiteit. Van zo iemand verwacht je dergelijke taal niet, en nog minder een dergelijke houding tegenover onze medemensen, hoe verschillend die ook zijn. Het moet me van het hart dat ik een dergelijke tekst ook niet mogelijk had geacht op deze plaats, noch wenselijk acht.
Er is vrijheid van mening natuurlijk, en dat die zeer ver gaat heb ik hier ook al vaker betoogd. Toch zijn er grenzen, namelijk wanneer woorden daden worden. Door een totaal ongenuanceerd beeld te schetsen van een bepaalde groep en hen in een wel heel kwalijk daglicht te stellen, bestempelt men hen als 'anders', dat wil zeggen als vijanden. En dat gebeurt hier in een stuitende taal die ons helaas bekend is uit andere contexten. Wanneer men mensen zo gaat diaboliseren, roept dat in sommige simpele kringen heftige reacties op tegen hen. Als intellectuelen moeten we ons daarvan bewust zijn, wij weten immers uit de geschiedenis waartoe dat kan leiden.
Het is duidelijk dat ik mij hier uitdrukkelijk wens te distantiëren van een collega-auteur op deze blogpagina's. De grote vrijheid van mening die hier gelukkig geldt, gebiedt me om zijn mening als stuitend en kwetsend te verwerpen, zodat mijn stilzwijgen niet als instemming zou beschouwd worden, en er althans één andere mening tegenover de zijne geplaatst wordt. Ik moge eindigen met de woorden van Spinoza: 'Ik ben dus voortdurend bezorgd geweest om niet te lachen of te treuren om wat mensen doen, noch om hen daarom te verwensen, maar om het te begrijpen' (Staatkundige verhandeling, I, 4).
Meer van Karel D'huyvetters