Eric Corijn
Walter Lotens
Non-fictie
  • 1405 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

17 augustus 2022 Gramsci lezen. Van klassenstrijd tot woke.
Vrijwel gelijktijdig verschijnen er twee nieuwe boeken van Eric Corijn. Deze veelzijdige maatschappijwetenschapper en activist - een combinatie die je niet zo vaak tegenkomt - lijkt op zijn 75 productiever dan ooit. De twee boeken zijn inhoudelijk complementair en vormen eigenlijk een two in one. Omdat ze apart en bij een verschillende uitgever verschenen zijn, verdienen ze ook een aparte bespreking.
In 'Vlaanderen ontwaak!’ probeert Corijn de rechts-conservatieve grondstroom in Vlaanderen te omschrijven en dat doet hij m.i. uitstekend. (1) De bindfiguur tussen beide boeken is Antonio Gramsci.
In ‘Gramsci lezen’ komt het denken van deze dissidente Italiaanse marxist zeer uitvoerig aan bod. Het vormt het theoretisch framework waarop Corijn zijn analyse baseert. De geïnteresseerde lezer die niet vies is van wat theoretische en historische achtergronden van het zogenaamde hegemoniedebat begint daarom misschien best eerst aan ‘Gramsci lezen’.
Rechts gramscianisme
Dat is volgens Corijn zeer belangrijk want, zoals hij schrijft: ‘Het zijn nu net de erven van rechts die de analyses en aanwijzingen van Gramsci kapen. Een ironische speling van het lot. Tijd voor wat weerwerk.’ (p.11) Gramsci is een dissidente marxist omdat hij, tegen het denken van traditionele marxisten in, stelt dat discoursen wel degelijk voor een stuk de wereld kunnen veranderen en, indien niet, toch zeker beïnvloeden. La Nouvelle Droite, ontstaan in de jaren zeventig als reactie op de Verlichtingsrevoltes van de zestiger jaren, waarvan de Franse intellectueel Alain de Benoist één van de meest notoire woordvoerders was, eigende zich de strategie toe van Gramsci en gebruikte ze ten dienste van het ontwikkelen van een door en door antiverlichtingsproject. Hij adopteerde Gramsci’s denken over culturele hegemonie en noemde het gramscisme de droite. Hij zette daarmee Nieuw Rechts mee in de stijgers. Corijn: ‘De voormalige Franse president Nicolas Sarkozy gebruikte diens denken in zijn campagne van 2007 met de stelling ‘de macht wordt veroverd via de ideeënstrijd’. (p.10) Ook in Vlaanderen gebeurt dat systematisch, zo betoogde Maly in zijn studie ‘N-VA, analyse van een politieke ideologie’ waarin hij zich vooral toespitst op het denken en handelen van Bart De Wever. (2) ‘Als politicus kun je het niet maken energie te stoppen in een semantische strijd als die je geen voordeel oplevert. Wie zijn ideeën wil verkopen, moet proberen zijn politiek taalgebruik op te leggen aan de tegenstander. Dat doe je niet door termen te hanteren die je onmiddellijk in het defensief duwen. Vliegen moet je vangen met honing en niet met azijn.’
Dat is een passage uit een column in De Standaard van de jonge Bart De Wever die later gebundeld werd tot ‘Het kostbare weefsel, vijf jaar maatschappijkritiek’, dat samen met een tweede bundel ‘Werkbare waarden’, het filosofische en politieke corpus van de N-VA zou worden. Eric Corijn: ‘Joachim Pohlmann, die als N-VA-kabinetschef de culturele lijnen uitzet van de Vlaamse regering, sprak van een ‘gramsciaanse guerrilla’.’ (p.10)
Filosofie van de praxis
In dit boek waaiert het lezen van Eric Corijn breder uit dan alleen maar naar het werk van Gramsci dat achter tralies tot stand is gekomen. De Italiaanse denker noemde zijn theoretisch werk een ‘filosofie van de praxis’. Zijn intellectueel werk stond ten dienste van een praxis waarin de praktijk theoretisch is onderbouwd. Die vraagstelling heeft ook een belangrijk deel van Corijns leven bepaald, als activist én als wetenschapper. Hij is al heel lang met Gramsci en de gramsciaanse gedachte ‘bezig’. Al in 1981 vertaalde Eric Corijn een studie van de Engelse marxist Perry Anderson ‘The antinomies of Antonio Gramsci’ naar het Nederlands en ook in zijn academisch doctoraat ‘De onmogelijke geboorte van een wetenschap, verkenningen in de ontwikkelingen van de studie van de vrijetijd’, verdedigd in 1998, besteedde hij ruim aandacht aan Antonio Gramsci. Eric Corijn doet niet alleen aan close reading op het werk van Gramsci zelf, maar hij betrekt ook drie notoire marxistische en postmarxistische auteurs/activisten/militanten in zijn lectuur en dat zijn respectievelijk Ernest Mandel, Perry Anderson en Ernesto Laclau-Chantal Mouffe.
Samen met hen reflecteert hij over het hegemoniedebat dat even oud is als het streven naar die socialistische maatschappij. Samen met de idee van socialisme ontstaat in het midden van de negentiende eeuw de strategische vraag naar de manier om het te verwezenlijken. Kwesties van strategie en tactiek hebben de politieke vorming van de arbeidersstrijd bepaald en de socialistische beweging verdeeld. Sleutelvragen volgens Eric Corijn waren en zijn nog steeds: ‘Hoe de noodzakelijke eenheid van de arbeidersklasse en bij uitbreiding van de arbeidersbeweging bewerkstelligen? En hoe andere sociale klassen en andere strijdbewegingen winnen voor de strijd voor een andere maatschappij? Telkens luidt daarbij de vraag: hoe kan het (politieke) socialistisch project leidinggevend worden in de (sociale) emancipatiestrijd? Dat is de vraag naar hegemonie, naar het verwerven van instemming, naar richtinggevend leiderschap.’ (p.23)
Eric Corijn probeert, voortbouwend op elementen van Gramsci’s denken, dat hegemonievraagstuk te benaderen vanuit de historische pogingen, c.q. mislukkingen om tot radicale maatschappelijke veranderingen te komen. Volgens Corijn is er één grondvraag die als een rode draad doorheen de duizenden bladzijden van Gramsci’s werk loopt: ‘Hoe verkrijgt de heersende klasse de instemming van de ondergeschikte klassen en ‘hoe’ kunnen deze laatste de oude orde omverwerpen en een nieuwe orde opbouwen, gesteund op de vrijheid voor allen?’
Van stellingen- naar bewegingsoorlog
Corijn doet aan zorgvuldige close reading en dat vraagt ook dezelfde aandacht van de lezer. Die inspanning om het begrip ‘hegemonie’ scherper te stellen moet hij/zij ook maar doen. In het kort samengevat, en zonder de nuances van Corijn, komt, in tegenstelling tot wat Mao ooit zei, politieke macht volgens Gramsci niet uit de loop van een geweer. De macht veroveren gaat niet over een snelle ‘bewegingsoorlog’ maar over een langzame ‘stellingenoorlog’ en dat vergt veelvuldige en volgehouden inspanningen om veranderingen te weeg te brengen in de bovenbouw, in de denkwereld van mensen. De belangrijkste pijler waarop politieke macht steunt, is de actieve instemming van de bevolking met de heersende orde. Die instemming duidt Gramsci aan met het begrip hegemonie. Die ‘stellingen’, die vanzelfsprekendheden, dat wat als ‘normaal’ wordt beschouwd, moet doorbroken worden. Gramsciaans is nu om het ondenkbare denkbaar en aanvaardbaar te maken. Dat vergt een zeer lange battle of hearts and minds in de civiele sfeer. Ik weet niet of Bart De Wever Gramsci gelezen heeft, maar hij zei wel: ‘Wie zijn ideeën wil verkopen, moet proberen zijn politiek taalgebruik op te leggen aan de tegenstander’ en dat klinkt erg gramsciaans: zorgen dat een grote meerderheid van de bevolking instemt met het bestaande of, omgekeerd, het bestaande verwerpt. Consensus zonder dwang dus.
Na zijn analyse van Gramsci’s hegemoniebegrip onderzoekt Eric Corijn hoe Perry Anderson, voorman van het westers marxisme, en Ernest Mandel, trotskist en de belangrijkste figuur van de Vierde Internationale, omspringen met het begrippenapparaat van Gramsci. Zij zijn vertegenwoordigers van wat Corijn noemt ‘de traditionele theorievorming die het socialisme, als een wetenschappelijk gefundeerd alternatief voor het kapitalisme, expliciet verbindt met de arbeidersstrijd’. Inderdaad, zowel Gramsci als Mandel vertrokken in hun analyse van een marxistisch uitgangspunt: de maatschappelijke dynamiek komt voort uit de tegengestelde belangen van ondernemers en werkers. Dat maakt de arbeidersklasse tot objectieve drager van elk project van menselijke emancipatie. De zoektocht naar een maatschappelijk draagvlak voor structurele hervormingen vertrekt vanuit de arbeidersklasse en haar organisaties.
Het postmarxisme van Laclau en Mouffe
De Argentijnse politicoloog Ernesto Laclau en de Belgische politicologe Chantal Mouffe kijken daar heel anders tegenaan. Aan het presenteren van dit zeer interessant duo besteedt Eric Corijn bijna de helft van zijn boek. Voor hen is alles onmogelijk te herleiden tot één en dezelfde klassenstrijd, tot de sociale verhoudingen in de bedrijven en de diensten. Er zijn verschillende strijdperken, elk met eigen krachtsverhoudingen en institutionele arrangementen. Hegemonie speelt dan binnen een ingewikkeld veld van machtsverhoudingen dat voor het voortbestaan van het algehele systeem moet zorgen. In tegenstelling met Gramsci, Anderson en Mandel noemen Laclau en Mouffe zich eerder post-marxistisch. Vanuit een nieuwe lezing van verschillende en soms tegengestelde stromingen binnen het marxisme proberen Laclau en Mouffe het hegemoniebegrip te verruimen en te herdefiniëren om te komen tot een omschrijving van een nieuwe linkerzijde. Moet een socialistische partij wel een arbeiderspartij zijn? Dat is de kern van de Laclau-Mouffe-vraagstelling. Volgens Corijn ontdoet het socialistisch project van Laclau en Mouffe zich van een zekere historische ballast. Eric Corijn: ‘Vanuit hun standpunt is het niet langer mogelijk met zekerheid de sociale dragers van een socialistische visie aan te wijzen. Dat draagvlak is immers het product zelf van de opbouw van een hegemonisch project tegenover de bestaande orde. En zo’n project zal maar werken indien het slaagt in het overstijgen van de afzonderlijke strijdperken. Een transversale samenwerking mogelijk maken is een basisvoorwaarde voor elk alternatief.’ (p. 186)
Na zijn close reading van bovenstaande auteurs rond het begrip ‘hegemonie’ eindigt Eric Corijn zijn laatste hoofdstuk in vragende vorm: ‘Wat nu te denken? Wat nu te doen?’ De strategische hamvraag om tot een tegenhegemonisch project te komen is tevens een samenvatting van zijn close reading: ‘Is de arbeidersklasse en de arbeidersstrijd nog steeds het uitgangspunt voor een antikapitalistische transitie, zoals Gramsci en ook Mandel aannamen? Of moet een tegenhegemonie vanuit het project zelf op zoek naar een maatschappelijk draagvlak zoals Laclau en Mouffe bepleiten?’ (p. 197)
De ondertitel van zijn boek ‘Van klassenstrijd tot woke’ doet vermoeden dat Corijn mee is in het denken van Laclau en Mouffe en dan wordt de belangrijkste vraagstelling: ‘Hoe overgaan van een bepaalde positie en belang naar een brede frontvorming, naar een eenheidsfront, naar intersectionaliteit?’ Niet alleen een uitgebuite klasse, maar ook onderdrukte seksen en ‘rassen’ maken deel uit van de ongelijkheid. Woke kan emancipatorisch werken, zeker, maar mag zeker niet leiden tot een nieuw sektarisme, tot nieuwe vormen van uitsluiting. De eigen strijd voor respect en erkenning moet deel worden van een meer omvattende antisystemische strijd. Eric Corijn: ‘De ideeënstrijd moet zich dus uiteindelijk inwortelen in sociale praktijken, moet een materiële basis krijgen. Die praktijken zijn zelden het rechtstreekse gevolg van de ideeën zelf. Ze ontstaan in context en als reactie op concrete uitdagingen. Praktijken en sociale formaties moeten eerst bestaan en herkennen zich dan al dan niet in ideologische uitdrukkingen. De herpolitisering moet dan ook bestaan uit het samenbrengen van reëel bestaande praktijken en een tegenhegemonisch narratief.’ (p. 211)
En de anarchistische wortels dan?
Eric Corijn draagt ‘Gramsci lezen’ op aan ‘Youth for Climate, de fantastische jongeren die een betere wereld in zich dragen’. Dat is een mooie boodschap en tevens een stukje politiek testament van een soixantehuitard die een belangrijk stuk van zijn leven gewijd heeft aan die strijd voor een betere wereld. Ik hoop dat zijn historische benadering van het hegemonievraagstuk veel gelezen zal worden door die jongeren. Als inspiratiebron en misschien ook om lessen uit te trekken.
Het hegemoniedebat en de benadering van Gramsci kan echter niet los gezien worden van de rol van de staat en van de strategieën van een (voorhoede)partij van al dan niet marxistische-leninistische of sociaaldemocratische oorsprong om tot een systeemomslag te komen. Het zou echter goed zijn dat de jongeren ook kennis kunnen nemen van die libertair socialistische traditie die zeer argwanend tot afwijzend staat ten opzichte van de staat. Er loopt een rode draad van Bakoenin tot de commonsbeweging van vandaag. Dat stelt Ludo Abicht in zijn recent verschenen boek ‘Anarchisme’. (3) Voor Abicht is het anarchisme een  beweging die streeft naar een wereld met zoveel mogelijk gelijkheid en vrijheid, maar die de politieke strategie verwerpt van de meerderheid van de socialistische bewegingen, of ze zich nu eerder sociaaldemocratisch (reformistisch) of revolutionair (communistisch) opstellen. Het anarchisme is volgens hem een noodzakelijke correctie op de staatsideologie van het marxisme in ongeveer al zijn expressies en strekkingen. Laten we toch ook niet vergeten, schrijft hij, dat al die netwerken en die associaties ook kunnen worden aangewend om van onderuit een Nieuw, meer anarchistisch geïnspireerd Links, mee op de rails te krijgen. Het waren vooral de negentiende-eeuwse anarchisten à la Proudhon die associatieve en (con)federatieve verbanden promootten. Deze bewegingen van onderuit worden nu nieuw leven ingeblazen; ze willen zich versterken met nationale en internationale netwerken en platformen, zoals de vakbonden zich ooit internationaal hebben weten te vinden. Het was trouwens Antonio Gramsci zelf die in 1919 schreef dat organiseren op de werkplek en arbeidersraden prima waren, maar dat wijkraden net zo noodzakelijk waren. Jammer genoeg heeft hij die ideeën niet verder kunnen uitwerken.
Dat deed de anarchist en radicale ecologist Murray Bookchin in al zijn werken wel. Hij heeft de term radicaal municipalisme of communalisme gemunt, die verwijst naar een politieke praktijk die uitgaat van het lokale, de wijk, de gemeente, als basis van radicaal zelfbestuur. De teksten van Bookchin dateren van de jaren zestig en zeventig van vorige eeuw (de laatste van rond de eeuwwisseling), maar zijn nog steeds zeer actueel, vooral dan zijn radicaal groene en libertaire rode benaderingswijze die in de Spaanse rebelse steden in de praktijk van het dagelijks bestuur haar vuurdoop beleefde. Ongeveer twintig procent van Spanje, een tiental steden, werd op een bepaald ogenblik bestuurd door kandidaten van burgerplatformen en erfgenamen van de Indignados, een beweging voortgekomen uit het verzet tegen bezuinigingen en huisuitzettingen. Het heeft o.a. geleid tot een netwerk van steden die toevlucht bieden aan vluchtelingen en in sommige gemeentes een basisinkomen voor de armste gezinnen. Barcelona onder Ada Colau, en gedurende vier jaar onder het bestuur van Manuela Carmena ook Madrid, maken deel uit van een netwerk van honderden Europese steden die zich verzetten tegen de bezuinigingspolitiek en nog niet zo lang geleden was er een eerste internationale municipalistische bijeenkomst in Barcelona onder het motto “Fearless Cities”. Ook het Koerdische Rojava en de zapatistische beweging in het Mexicaanse Chiapas proberen in het hic et nunc deze uitgangpunten in praktijk te brengen.

Lokaal én globaal
Dat zijn voorbeelden van een prefiguratieve politiek in het hic et nunc waarvoor ook Eric Corijn pleit. Vooralsnog kleinschalige initiatieven rond commons, rond coöperaties, al dan niet in een grootstedelijk verband, zijn belangrijke, nieuwe sociale praktijken, gebaseerd op solidariteit en wederkerigheid. Dat alles mag zich niet alleen onder de kerktoren afspelen. Dat neigt al gauw naar parochialisme, terwijl Corijn - ook in ‘Vlaanderen ontwaak!’ - stelt dat een progressief antisystemisch politiek project moet uitgaan van een meerschalig denken én handelen. Niet in de eerste plaats nationaal dus, maar zowel op grotere (internationale) als kleinere (stedelijke) schaal. Om de huidige neoliberale hegemonie te betwisten, pleit hij in ‘Vlaanderen ontwaak!’ voor een Europese stedenpartij met een ecosocialistisch programma. Daarin treedt hij als onderzoeker van stad en stadsontwikkeling op de voorgrond. Zijn redenering die hij op andere plaatsen al uitvoerig uiteenzette - ik denk bijvoorbeeld aan ‘Een stad is geen land’ en ‘De stad beter na corona?’ - loopt als volgt: hoewel de politieke organisatie van het samenleven nog steeds vooral gebeurt vanuit nationale en internationale instellingen, verloopt het reële leven van de mensen op veel kleinere schaal. (4)
Onderzoek wijst uit dat het dagelijks leven van de meeste mensen zich afspeelt binnen een straal van 30 kilometer, het functioneel stedelijke gebied genoemd. Het gaat dan om een centrumstad samen met de randgemeenten. In Europa telt men zo’n 70 gebieden met meer dan een miljoen inwoners, plus nog enkele tientallen steden van boven het half miljoen. De meerderheid van de Europeanen leeft vandaag in zo’n 500 steden van boven de 150.000 inwoners. Dat stedennetwerk komt nauwelijks in beeld op de mentale kaart van de EU. Het is precies op dat vlak nochtans dat de burgers in hun leefomgeving kunnen worden gemobiliseerd. Dat is de municipalistische schaal en op dat bestuursniveau gebeuren intussen mooie zaken. Maar ook op de andere niveaus  moet  er gewerkt worden. Vandaar zijn nadruk op herschaling en herstructurering: ‘De schaal op wijkniveau – de wandeleconomie; de schaal van stad en stadsgewest – het nabije ecosysteem; en ten slotte de schaal van regio en land tot de Europese markt en de geopolitiek. Een meerschalig denken, dat vooral in onze Vlaamse mentale kaart enige beweging moet brengen. En daartoe is het nationalisme, gericht op territoriale culturele homogenisering, een slechte insteek. En dan de structuurhervormingen: de actoren, markt, overheid én commons dienen in groeicoalities samen te werken. Het gaat om transversale planning, niet om een geplande staatseconomie.’ (5)

Eric Corijn laat zich ook inspireren door het werk van de Franse wetenschapsantropoloog en filosoof Bruno Latour die in Waar kunnen we landen? Politieke oriëntatie in het nieuwe klimaatregime (5) onder meer schrijft: ‘Omdat de kaart van de sociale klassenstrijd steeds minder greep krijgt op het politieke leven moeten we een kaart zien te tekenen van de geo-sociale plaatsenstrijd, zodat mensen eindelijk ontdekken wat hun echte belangen zijn, en met wie ze allianties kunnen aangaan, tegen wie ze moeten vechten.’ (p. 76) Vandaag gaat het volgens hem niet meer om productiviteit maar om ‘bewoonbaarheid’. Als ambassadeur van de Grootouders voor het Klimaat zei hij: ‘Er zijn drie grote planetaire uitdagingen die de mensheid bedreigen: onze scheefgegroeide relatie met de natuur, de ondraaglijke sociale ongelijkheid en de weerstand tegen het multiculturele samenleven. De klimaaturgentie moet zorgen voor een omslag en een nieuwe wereld – sociaal, duurzaam en kosmopolitisch – in gang zetten.’ Bruno Latour spreekt over de opbouw van een ‘ecologische klasse’ en daar kan Corijn zich blijkbaar ook in vinden: ‘Het gaat misschien niet meer om een klassenstrijd, maar zeker wel om een ‘klasseringsstrijd’: de opbouw van een ecologische klasse verloopt via een systematische klassering van de conflicten, soms samensporend met de klassenstrijd, soms ze doorkruisend.’ (p. 207)
Boeiende en moedige denker-activist
Eric Corijn levert in zijn twee nieuwe boeken die complementair zijn boeiende denkstof aan voor een maatschappelijk progressief alternatief dat meer moet zijn dan een pure wederopstanding van een historische traditie, hetzij het communisme, het socialisme of de sociaaldemocratie. Misschien moet er aan dat alternatief wel een flinke geut anarchistische inspiratie toegevoegd worden. Eric Corijn bewijst met deze twee nieuwe publicaties in elk geval dat hij niet alleen een boeiende maar ook een moedige denker-activist is die zich in zijn zoektocht naar een filosofie van de praxis niet schaamt om bepaalde politieke inzichten die hij zich in de loop van zijn 75 jaar heeft eigen gemaakt, los te laten en te herdenken. De strijd gaat voort… maar anders dan voorheen. Ik hoop dat velen, en niet alleen jongeren, Corijn over Gramsci zullen lezen ook al heeft uitgever ASP zich weinig of niet ingespannen om deze publicatie  bekend te maken. Dus doe ik het maar. En graag.

Walter Lotens
(1) https://www.dewereldmorgen.be/artikel/2022/06/20/maatschappelijk-resetten-volgens-eric-corijn/

(2) Ico Maly, N-VA, analyse van een politieke ideologie, EPO, Berchem, 2012

(3) Ludo Abicht, Anarchisme, Van Bakoenin tot de commons, 2021

(4) https://www.dewereldmorgen.be/artikel/2022/06/20/maatschappelijk-resetten-volgens-eric-corijn/.

(5) Eric Corijn, Vlaanderen ontwaak! p. 221

(6) Bruno Latour, Waar kunnen we landen? Politieke oriëntatie in het nieuwe klimaatregime, 2018
Dit boek werd eveneens gerecenseerd door Sophia De Wolf: https://humanistischverbond.be/kritisch-lezen/760/gramsci-lezen-van-klassenstrijd-tot-woke/ 

 
Eric Corijn
Walter Lotens
Non-fictie
Walter Lotens (1942) is moraalfilosoof en ex-leraar zedenleer. Hij wisselde het krijtje in voor een ruime rugzak en werd globetrotter en Latijns-Amerikawatcher. Als freelancer schreef hij voor LA Chispa, een Nederlandstalig magazine over Latijns-Amerika en de Cariben, het Belgische De Reiskrant, en voor de Surinaamse krant "De Ware Tijd". Hij werkte zes jaar in het Surinaamse Paramaribo.
_Walter Lotens - Recensent
Meer van Walter Lotens

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies