Erik De Bruyn
Walter Lotens
Non-fictie
  • 1654 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

21 november 2022 Levenslang links. In de schaduw van hamer en sikkel.
Het boek van Erik De Bruyn past in een reeks memoireachtige geschriften van mensen die, elk op hun manier, ‘levenslang links’ kunnen worden genoemd en die begin jaren zeventig ook elk op een eigen manier de barricade opklommen. Zij worden meestal 'soixante-huitards' genoemd. Die ‘achtenzestigers’ van toen zijn nu, indien nog in leven, mensen op een zekere leeftijd: achter in de zestig, zeventig of meer. Voor Vlaanderen was niet zozeer 1968, maar eerder 1970 een scharnierjaar.
Het decennium van contestatie waarin een generatie babyboomers op de voorgrond trad, begon zeer luidruchtig met een wilde staking in de Limburgse steenkoolbekkens. Trotskistische en maoïstische jongeren kwamen Mijnwerkersmacht versterken en beïnvloeden. ‘Klein links’ was geboren. In 1970 werd het maoïstische Alle Macht aan de Arbeiders (Amada) opgericht, een jaar later ontstond de trotskistische Revolutionaire Arbeidersliga (Ral). Ze kwamen allebei op voor een betere, meer rechtvaardige  wereld - de revolutie was nakend, zo dacht men - , maar de weg ernaartoe was behoorlijk verschillend, net zoals hun lectuur van Marx, Lenin, Stalin, Trotski en Mao. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het boek  ‘Dokter van het volk’ van Kris Merckx dat al in 2009 verscheen, maar ook aan het testament van Dirk Van Duppen, ‘Zo verliep de tijd die me toegemeten was’ (2020, dat een afscheid was van aan het leven, maar geen afscheid van de partij die hij heel zijn leven is trouw gebleven. Heel anders is het gelopen met zijn iets oudere broer Jan, die in de biografische roman ‘De dokter is uw kameraad niet’ (2020) van Louis Van Dievel  ‘Guust Van Mol’ heet en die in zijn leven minder rechtlijnig is geweest met zijn politiek engagement dan zijn broer (Jan leed trouwens onder die onbegrijpelijke trouw van Dirk Van Duppen), maar die in zijn wisselend politiek parcours toch telkens blijk heeft gegeven van een tomeloze inzet.
Late 68’er
De jongere Erik De Bruyn – hij is van 1959 – past qua leeftijd niet in dat rijtje, maar door zijn politieke overtuigingen waarvoor hij, zoals hij zelf schrijft, inspiratie putte uit de gebeurtenissen van mei ’68 maakte hem tot een late soixante-huitard. Zijn mei ’68 begon in oktober 1979 toen hij aan de Brusselse VUB chemie begon te studeren.
Het eerste hoofdstuk ‘Sinterklaas is een communist’ is het coming of age verhaal van een jongetje uit een gewoon gezin die in de jaren zestig opgroeit in een ruime kangoeroewoning op de Antwerpse Linkeroever. Dat stadsdeel was toen in volle expansie. Hij schrijft: ‘Die bouwkoorts op de Antwerpse Linkeroever drukte een baksteenvast maatschappelijk vertrouwen uit in de toekomst.’ (p. 14)  Er werden ook nieuwe stedelijke scholen met veel licht en ruimte gebouwd en daar trokken hij en zijn broer naartoe. Voor hem waren de jaren zeventig gouden jaren: ‘Veilig opgeborgen als ik was in de oksel van de Schelde, waar onder de bekwame leiding van ervaren sociaaldemocraten een klein arbeidersparadijsje tot ontwikkeling leek te komen.’ (p. 22)
Die beschrijving van een epoque zoals ze beleefd werd van binnenuit door een opgroeiende jongere levert mooie bladzijden op, die tevens illustreren dat Erik De Bruyn een goede en moedige pen heeft - dat heeft hij al met eerdere publicaties bewezen - , die ook pijnlijke ervaringen in de eigen familie niet onbesproken laat, zoals wanneer hij het verhaal van zijn ‘bompa collaborateur’ uitvoerig belicht. Toch, schrijft hij zelf, voelde hij zich eerder een eenzaat. De meisjes vonden hem nogal saai. Hij las liever ergens in Sint-Annabos ‘Stranger in a strange land’ van SF-auteur Robert Heinlein. ‘Zo heb ik me vaak gevoeld, en de laatste jaren steeds meer. Als een vreemdeling in een  vreemd land.’ (p. 23)
De Vonk in Brussel
Hoewel Erik De Bruyn al vanop Linkeroever naar De Duizend Appeltjes trok waar de kommuniestiese jongeren bijeen kwamen, zal hij politiek pas goed uit de kast komen tijdens zijn achtjarig verblijf aan de VUB en in Brussel. Via de ALS (Aktief Linkse Studenten) kwam hij in linkse kringen terecht en belandde hij in trotskistisch vaarwater. Hij werd toen, zoals het tweede hoofdstuk heet, ‘Een universitair geschoolde krantenverkoper’. Die krant heette ‘Vonk’ en het was de spreekbuis van Vonk als organisatie(tje) die deel uitmaakte van een internationaal netwerk van trotskistische organisaties. Daar en toen ging het revolutionair bewustzijn van De Bruyn met grote sprongen vooruit. Studeren, militeren en vooral zeer weinig slapen. Daarvoor nam hij de tijd niet. Er waren belangrijkere dingen te doen. Terugblikkend schrijft hij: ‘Zonder mijn engagement voor Vonk zou ik nooit al die fantastische en interessante mensen hebben ontmoet. Ik zou nooit in staat geweest zijn om naast mijn studie chemie ook nog geschiedenis, economie en filosofie onder de knie te krijgen. Althans tot op zekere hoogte.’ (p. 69) Die ruime belangstelling en kennis ook voor de internationale politiek blijkt ook weer uit dit boek. (Ex-) trotskisten hebben een goede scholing gekregen. Het is ook daar dat hij boeiende intellectuelen als Jean Lievens en Michel Bauwens ontmoette. Lievens is veel te jong overleden, maar Michel Bauwens is intussen uitgegroeid tot een internationaal bekende figuur onder meer als founding father van de p2p movement. Terloops merkt De Bruyn op dat Bauwens binnen Vonk nogal eens werd weggezet als ‘kleinburger’, een scheldwoord om krachtige en kritische geesten tot de orde te roepen. Bauwens zal al redelijk snel andere wegen gaan bewandelen die hem tot in Chang-Mai en zelfs op de lijst van de 100 boeiendste denkers van het ogenblik brengen.
Spa.Rood
Rond de eeuwwisseling zet ook De Bruyn een punt achter zijn lidmaatschap van de organisatie, maar niet achter zijn politiek  engagement. Het is vanaf toen dat de naam Erik De Bruyn stilaan bekend is geraakt. Hij was intussen milieuambtenaar van de stad Antwerpen geworden en hij werd lid van de sp.a. Als dwarsligger. Je weet wel: volgens het motto de boel van binnenuit veranderen. Dat bleef niet bij een eenmansactie, want in 2005 ontstond er binnen de partij een bredere linkse stroming onder de benaming sp.a Rood en ineens – uit het niets - werpt Erik De Bruyn zich op als kandidaat-voorzitter. In het hoofdstuk ‘Kandidaat-voorzitter’ geeft hij saillante details van de strijd en vooral van de tegenwerking die hij binnen de eigen partij kreeg waardoor de gedoodverfde kandidaat van het partijestablishment Caroline Genez uiteindelijk een meerderheid haalde. Nadat hij de partijdeuren achter zich dicht gegooid had, probeerde De Bruyn in 2012 nog eens aan de gemeenteraadsverkiezingen deel te nemen met een lijst Rood! Het werd een afgang. Rood! haalde één procent van de stemmen en De Bruyn enkele honderden voorkeurstemmen. ‘Het was een einde in mineur, van de wonderbaarlijke uitstap van een politieke amateur, een politicus in zijn vrije tijd, in de harde vicieuze wereld van politiek en media.’ (p. 204)
Met veel woede geschreven
Dit boek is meer dan een autobiografie. De Bruyn vertelt zijn verhaal behoorlijk chronologisch, maar lardeert die gegevens niet alleen met vaak uitvoerige beschouwingen van de oud-strijder achteraf, maar ook met zijn huidige standpunten in verband met de maatschappelijke ontwikkelingen, nationaal en internationaal, waardoor het geheel de sfeer krijgt van iemand die zich bezint over zijn politiek verleden, maar die nu als kritische burger nog steeds stevige politieke standpunten in petto heeft. Ik kan me ook niet van de indruk ontdoen dat sommige pagina’s waarin hij fel van leer trekt, ook tegen de linkerzijde, geschreven zijn vanuit een ingehouden woede. In alle hoofdstukken, ook over zijn jeugd, is de huidige De Bruyn en zijn manier van kijken naar de wereld onvermijdelijk aanwezig. Heden en verleden vermengen zich op vrijwel elke bladzijde.
Neen, De Bruyn is geen Kris Merckx of Dirk Van Duppen geworden, die in hun terugblik trouwe partijleden zijn gebleven, ook geen Jan Van Duppen die heel zijn maoïstisch verleden overboord heeft gegooid en in een conservatieve plooi is gevallen. Neen, De Bruyn maakt zeer duidelijk dat hij afstand heeft genomen van zijn trotskistisch verleden. Op verschillende plaatsen formuleert hij zijn kritiek op de werking van die voorhoede-organisatie die werk(t)en volgens een leninistisch politiek model. ‘Het partijmodel van de bolsjevieken, het democratisch centralisme, was ook het onze. We werkten niet bepaald met een open boek. Eerder met een dubbele agenda.’ (p. 146) Ook over sommige personen uit de beweging en hun neiging tot splitsen waardoor klein links miniscuul links werd, is hij bijzonder kritisch: ‘En in de gelederen van de trotskisten, waar niet enkel de schrandere denkers maar ook de opgeblazen ego’s nu eenmaal dik gezaaid zijn, kent men daarvoor maar een oplossing: splitsen.’ (p. 127)
De Bruyn en Abou Jahjah
Dit boek is ook een belangrijke oefening in het reflecteren over de eigen evolutie en daarin is sprake van wat tegenwoordig ‘voortschrijdend inzicht’ wordt genoemd. Toen ik het boek van De Bruyn las moest ik denken aan het laatste boek van Dyab Abou Jahjah dat ook grotendeels autobiografisch is. ‘Verlichting onder vuur’, ook uitgegeven door Ertsberg, is ook, zoals dat van De Bruyn, een all-in one boek geworden en kan gelezen worden op verschillende niveaus: het is deels een ik-verhaal met veel biografische gegevens, maar daarnaast - en verweven daarmee - zijn er ook algemene reflecties van politieke, religieuze en filosofische aard van een buitenstaander die almaar meer insider wordt en die tevens zelfkritisch terugblikt op de evolutie van zijn denken naar meer gematigdheid. Zoals ook De Bruyn aarzelt Abou Jahjah niet om vergissingen toe te geven. Dat siert hen, want door zich kwetsbaar op te stellen, komen zij ook veel menselijker over.
Woke en (extreem)rechts
Abou Jahjah en De Bruyn komen zelfs zeer dicht bij elkaar wanneer zij de verdediging opnemen van Michel Bauwens die een vilaine aanval te verduren kreeg van een uit de hand gelopen woke-actie, die werd opgestart door een kritiek van de Canadese psycholoog Jordan Peterson op het werk van Bauwens. Hun verontwaardiging is zeer terecht. Ik heb op mijn manier ook Michel Bauwens ondersteund, maar toch gaat De Bruyn m.i. veel te ver in het neersabelen van een verschijnsel waarmee hij, zoals ook Dyab Abou Jaja, naar mijn smaak eerder ongenuanceerd omspringt. Hij gaat voor mij gevaarlijk kort door de bocht wanneer hij op verschillende plaatsen in zijn boek woke als het nieuwe vijandbeeld afschildert. Hij fulmineert daarmee op een vage manier tegen ‘links’. ‘Het linkse sociaal-economische gedachtegoed wordt door een groot aantal linkse partijen in een soort koppelverkoop samen met de onverteerbare woke-ideologie aan de kiezer aangeboden.’ (p. 102)  In zijn epiloog heeft hij het nogmaals over dat toxische woke-isme dat overal zou doordringen. Is woke dan ineens verheven of uitgegroeid tot een ideologie of een -isme? Ook in zijn epiloog haalt hij nog eens fel uit: ‘Tegelijk is er een proces van maatschappelijke desintegratie ingezet in het Westen, niet alleen aangevuurd door fascisten, maar ook door de neostalinisten van woke.’ (p. 243) Dat is wel een heel problematisch taalgebruik.
Deze benadering waaruit heel veel woede spreekt, volg ik dus niet in verband met woke. Ik probeer te nuanceren. Als onder woke verstaan wordt: een verscherpt besef van (on)rechtvaardigheid zou je hopen dat alle mensen woke zijn. Waar loopt er dan inderdaad iets mis? Dat heeft te maken met het dubbele aangezicht van woke, schrijft socioloog Walter Weyns: ‘Aan de ene kant staat het voor mensen met een groot sociaal bewustzijn, die bezig zijn met ecologie en feminisme, en tegen racisme, seksisme, homofobie en transfobie zijn. Maar als je op elke slak zout gaat leggen, iedereen met de vinger wijst als xenofoob, en ieder klein onrecht de moeite vindt om je in op te winden, dan wordt het al snel belachelijk.’ (1) Neem nu het voorbeeld van de kus in het Sneeuwwitje-verhaal. Er is al een tijdje commotie over de prins die Sneeuwwitje wakker kust. Dat kan niet meer door de beugel, vinden sommigen, omdat Sneeuwwitje niet bij bewustzijn is en dus haar toestemming niet kon geven. Te onnozel voor woorden? Walter Weyns: ‘Dit soort discussies begint vaak over iets triviaals, omdat achter dat triviale het monsterlijke, foute wereldbeeld schuilgaat waar de wokers tegen strijden.’ De witheid en vooral de witte man moet eraan geloven. Pas als witte mensen zich van hun verdorven, witte, dus racistische inborst bewust zijn, kan er – zoals bij een religieuze bekering – sprake zijn van hoop. Dat laatste is natuurlijk gevaarlijke onzin en als het daarover gaat ben ik het volledig eens met De Bruyn, maar ik vind dat hij te veel gewicht hecht aan dat soort uitwassen. Op een recent congres over woke in Antwerpen, bestempelden verschillende sprekers dat woke vooral als een Noord-Amerikaans fenomeen kan worden beschouwd en dat daarvan in de eigen, al dan niet academische, omgeving niet zoveel te merken is. Tja, misschien heeft de Nederlandse journalist Joris Luyendijk wel gelijk. In een interview met Humo naar aanleiding van zijn boek ‘De zeven vinkjes’ zegt hij laconiek dat hij in dat boek nergens over woke spreekt: ‘Het is een waardeloze term die alleen dient ter sabotage van een inhoudelijk gesprek.’
Wat nu wokeness of cancel culture wordt genoemd, luisterde vroeger naar de naam ‘politieke correctheid’, ‘identity politics’ of ‘cultuurmarxisme’ en dat wordt zo geframed door extreemrechts dat het een scheldwoord is geworden. Daarover schrijft filosoof Thomas Decreus: ‘Het dienstdoende narratief van extreemrechts is kinderlijk eenvoudig. Het gaat ongeveer als volgt: er bestaat een kleine minderheid van ‘woke’ extremisten die alles wat ‘ons’ – de aard van dat ons mag u zelf invullen – lief is wil vernietigen, afnemen, wijzigen en censureren. Die extremisten houden zich schuil in de donkere krochten van (doorgaans Amerikaanse) campussen alwaar ze elkaar onderwijzen in schimmige (doorgaans van oorsprong Franse) theorieën. Met hun doorgeslagen dogmatiek vormen ze een bedreiging voor vrijheid en democratie. Waar ze op uit zijn, is de vernietiging van de Westerse beschaving. (2)
‘Praten over ‘woke’ leidt af van echte problemen’ is de titel van een interessante bijdrage van de sociolinguïst Sibo Kanobana in een reader over woke. Hij schrijft: ‘De extreme stemmen die zogenaamd ‘woke’ zijn, baren me minder zorgen dan de extreemrechtse commentaren die je overal kan lezen.’ (3) En het baart ook mij grote zorgen dat (extreem)rechts op de woke-kar is gesprongen om daar electoraal garen uit te spinnen. Woke als een hondenfluitje dus. Onder de titel ‘Zieltjes winnen aan de hand van de woke waanzin’ maakte De Standaard een reportage over het optreden van Tom van Grieken en van Bart De Wever. Tom Van Grieken orakelde en toeterde in Leuven voor een studentenpubliek: ‘Beste vrienden, steeds meer ­jongeren hebben genoeg van al die politiek correcte onzin. Steeds meer jongeren hebben genoeg van al die woke onzin.’ (4) En ook Bart De Wever liet van zich horen op een lange uiteenzetting in een Leuvense aula onder de titel ‘Hoe woke onze cultuur vernietigt’. De N-VA-voorzitter hanteert een ander register dan Van Grieken, maar raakte wel veel van dezelfde punten aan. Zo had hij het over ‘de aanval op wie wij zijn’. ‘Ter linkerzijde kan men het woord “Vlaams” echt niet meer horen, wil men het ook niet ­gebruiken. (5) Het is ook al langer bekend dat De Wever het gedachtegoed van de soixante-huitards verantwoordelijk acht voor zowat alles dat er misloopt in de maatschappij. Wij zijn zijn geliefkoosde pispaaltjes.
Perspectief
De Bruyns boek is natuurlijk veel meer dan een aanval op woke. Het blijft voor mij een boeiend boek van iemand die zich ‘Levenslang links’ noemt en die onder de schaduw van hamer en sikkel is uitgekomen en een eigenzinnige politieke loopbaan heeft afgelegd. Hij noemt het politicus-zijn een ‘hondenstiel’, althans dat was het voor hem, maar hij heeft het dan niet over ‘die junkies die verslaafd zijn aan macht, aanzien en bekendheid, die bereid zijn elkaar daarvoor messen in de rug te steken, maar ook om het voor elkaar op te nemen als het erop aankomt’. Het is zijn ambitie niet langer om ‘het systeem’ omver te werpen. ‘Ik wil me gerust beperken tot de kunst van het haalbare. Maar het lijstje van wat er in dit land zogezegd ‘haalbaar’, is wel erg kort.’ (p. 212) De Bruyn ziet weinig lichtpuntjes, zoveel is duidelijk. Alleen in de allerlaatste alinea van het boek somt hij er enkele op. Er is duidelijk een gebrek aan een nieuw politiek perspectief bij hem aanwezig en dat tekent ook de teneur van dit boek. Misschien voelt hij zich, zoals in zijn jeugd, opnieuw een beetje een eenzaat. In het eerste hoofdstuk schreef hij het al: ‘Zo heb ik me vaak gevoeld, en de laatste jaren steeds meer. Als een vreemdeling in een vreemd land.’
Nochtans, en nu spreek ik Erik aan niet als recensent, maar als vriend en compagnon de route van de Rood!-poging in 2012. Samen met Ludo Abicht was ik, naast de overleden Robbe De Hert, zeker een van de oudste kandidaten. Ludo Abicht en ik zijn qua leeftijd zelfs pre soixante-huitards en toch vinden wij, ondanks alles, dat er hoopvolle perspectieven zijn. Maar dan niet zozeer in het partijpolitieke landschap, maar wel in ‘het politieke’, in een engagement dat je bij meer en meer burgers aantreft, maar dat (nog) geen partijpolitieke vertaling vindt. Die kleinschalige bewegingen aan de basis zijn, vaak onder het maaiveld, goed bezig maar op een minder leninistische en eerder anarchistische manier. Dat illlustreerde Ludo Abicht in zijn recent boek ‘Anarchisme’ met als ondertitel ‘Van Bakoenin tot de commons’ (2021) en dat is inderdaad ook de rode draad die de auteur in dat boek uitrolt en die makkelijk twee eeuwen overspant. (6) Hij schrijft: ‘Volgens mij is de link met de emancipatorische bewegingen sinds de late middeleeuwen en de verlichting essentieel om van het anarchisme als een schakel in deze eeuwenlange strijd voor zelfbestuur een reële, dat wil zeggen materiaal tastbare, gelijkheid van kansen te kunnen spreken, om dan vandaag de voortzetting ervan te vinden in de commonsbeweging.’ (p. 10) Abicht brengt het ‘nu’ en het ‘toen’ met elkaar in verband vanuit het perspectief van verzet van onderuit en daarvoor zet hij lange lijnen uit en legt hij verbanden die op het eerste gezicht niet zo evident lijken. Dat biedt perspectief. Voor mijn boek ‘Rebelse plekken’, over municipalisme en commons’ vertrok ik min of mee vanuit dezelfde uitgaanspunten als Abicht. (7)  ‘Rebelse plekken’ is een zoektocht naar nieuwe initiatieven die haaks staan op het dominante neoliberale denken. ‘Commons’ en ‘municipalisme’, twee begrippen die dicht bij elkaar aanleunen, behoren tot die mondiale en hoopvolle grondstroom. Op vele plaatsen zijn het geen abstracties meer, maar beginnen ze stilaan tot het nieuwe normaal van het dagelijkse leven te behoren. ‘Rebelse plekken’ beginnen de wereldkaart stilaan in te kleuren.
Ja, Erik, er is nog hoop en perspectief. Dat zeg ik tachtig jaar wordend en denkend aan Albert Camus’ uitspraak ‘Je me révolte, donc nous sommes’ en ook denkend aan Sisyfus die ondanks de zware last op zijn schouders toch steeds opnieuw begon, van onder naar boven, steeds weer opnieuw. Levenslang, en ja, daar staat geen leeftijd op.  

Walter Lotens
(1)Walter Weyns, Wie wat woke? Een cultuurkritische benadering van wat we (on)rechtvaardig vinden, Pelckmans, Kalmthout, 2021

(2) Thomas Decreus, De ‘war on woke’: het tegenoffensief van rechts na BLM, dewereldmorgen van 8 juli 2021

(3)Martin Harlaar (red.) Ben ik wel woke genoeg? Een ontdekkingstocht door het land der Social Justice Warriors, www.gompel&svacina.eu, 2022

(4) Peter De Lobel, Simon Andries, De Standaard van 29 oktober 2022

(5) idem als 3

(6) Ludo Abicht, Anarchisme, van Bakoenin tot de commons, Uitgeverij Ertsberg, 2021

(7) Walter Lotens, Rebelse plekken, over municipalisme en commons, 2019

Dit boek werd eveneens besproken door Fons Mariën.
Erik De Bruyn
Walter Lotens
Non-fictie
Walter Lotens (1942) is moraalfilosoof en ex-leraar zedenleer. Hij wisselde het krijtje in voor een ruime rugzak en werd globetrotter en Latijns-Amerikawatcher. Als freelancer schreef hij voor LA Chispa, een Nederlandstalig magazine over Latijns-Amerika en de Cariben, het Belgische De Reiskrant, en voor de Surinaamse krant "De Ware Tijd". Hij werkte zes jaar in het Surinaamse Paramaribo.
_Walter Lotens - Recensent
Meer van Walter Lotens

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies