J.J. Voskuil
Benny Madalijns
fictie
  • 746 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

20 mei 2023 Capitulatie. Dagboeken 1956-1965
Liefhebbers en bewonderaars juicht, want op 24 februari 2023 verscheen bij uitgeverij Van Oorschot “Capitulatie, Dagboeken 1956-1965” - het tweede deel van de dagboeken van de op 1 mei 2008 overleden Nederlandse schrijver J.J. Voskuil. En, er komen er nóg vier andere en even vuistdikke aan. In een frequentie van twee per jaar. In totaal zal het om bijna 4.200 pagina’s gaan. Op de uitgeverij zijn drie mensen bezig met het voorbereiden van de uitgaves.
Voskuil had in zijn testament bepaald dat, mocht hij zijn vrouw overleven, de dagboeken pas na 1 januari 2026 gepubliceerd mochten worden – honderd jaar na zijn geboorte. In het geval dat hij eerder zou sterven dan zijn echtgenote, legde hij een besluit over uitgave bij haar neer. In 2016 besloot echtgenote Lousje Voskuil-Haspers dat er weinig zielen meer over waren die door het dagboek konden worden gekwetst en ging zij akkoord met publicatie. Eindelijk!
Misschien eerst enige verduidelijking over de omstandigheden. De boeken van Voskuil zijn deels autobiografieën, daarin kon Lousje zich wel vinden en was ze trots, maar dagboeken zijn voor meisjes niet voor mannen, placht ze te orakelen, en ze waren te persoonlijk. Zij wilde dat een aantal gebeurtenissen niet gedeeld mochten worden met anderen en knipte hele stukken uit het manuscript. Voskuil zag er toen vanaf ze uit te geven. Na zijn overlijden kreeg Lousje spijt dat zij de publicatie had tegen gehouden. Maar ja, de stukken die zij eruit had geknipt waren weg. Toen bleek dat de schriften van Voskuil met de geschreven teksten er nog waren, was er dus toch een kans om ze als nog uit te geven, vandaar.
Na de publicatie van Het bureau, een romancyclus in zeven delen die minutieus de dagelijkse gang van zaken op een bureau dat gebaseerd is op het Meertens Instituut en de voorloper daarvan, ontstond er een ware Voskuil-mania en er werd er al snel gesproken van een regelrechte Voskuilgekte. Voskuil-lezers zijn immers helemaal weg van de zeurende kletsmajoor Johannes Jacobus (Han) Voskuil, wiens alter ego Maarten Koning in Het Bureau niet tot de toegankelijkste en vrolijkste personages behoort, iemand die zich die zich de halve tijd bedreigd voelt en die zelfs tegenover zijn vrienden en geliefden een vileine naarling kan zijn. Voskuil-adepten zijn daarenboven helemaal weg van de afschuwwekkende humor van Het Bureau; ook al gebeurt er in deze soap voor intellectuelen meer dan vijfduizend bladzijden lang helemaal niets. Voskuil schrijft er zijn dertig dienstjaren bij het Amsterdamse Bureau voor Volkskunde van zich af en portretteert het gedraai, gekonkel en getraineer van zijn kantoorcollega’s zo magistraal, dat het boek nauwelijks nog is weg te denken voor wie er eenmaal door gegrepen is.
Het eerste deel van Het Bureau verscheen in 1996, het laatste in het jaar 2000. De nog door Voskuil zelf uitgetikte dagboeken lopen van 1938 tot 2001 – Het Bureau loopt van 1957 tot en met 1989. Hoewel het boek de indruk wekt dat het is geschreven met een dagboek ernaast, is het een echte roman, waarin de karakters van de personages vooral vorm krijgen door de spetterende dialogen waarin een bonte verzameling opvattingen en psychische eigenaardigheden van de protagonisten op elkaar botsen of verbinding zoeken.
Tussen 2002 en 2006 maakten Krijn ter Braak en Peter te Nuyl van de 7 delen van het boek de langste doorlopende hoorspelserie uit de Nederlandse radiogeschiedenis, 475 afleveringen, ruim 110 uur, 192 acteurs. De Podcast van Het Bureau kunnen jullie vinden op: https://www.ntr.nl/Het-Bureau/34 
In dit dagboekdeel van ruim 720 bladzijden zijn we aanbeland in de periode 1955-1965 en nu wordt het pas echt interessant. Voskuil is op zoek naar een levensweg die hem niet langer zal verstikken. Nadat hij zijn baan aan de Rijkskweekschool in Groningen opgeeft, vlucht hij terug naar Amsterdam, ervan overtuigd afzijdig van de maatschappij te kunnen leven. Maar de idylle van zijn beschermde jeugd en studententijd is voorbij. Hij ziet spoedig in dat zijn zelfbenoemde ‘onmaatschappelijkheid uit trots’ niets dan kinderspel en lafheid is. Hij accepteert een pretentieloze baan bij een niet serieus te nemen wetenschappelijk instituut. Eindelijk kunnen we lezen hoe hij bij de romanreeks Het Bureau te werk is gegaan, want naast het stompzinnige bureauwerk blijft hij hardnekkig schrijven: onvermoeibaar werkt hij aan wat het vuistdikke boek ‘Bij nader inzien zal worden. Hij schrijft het, naar eigen zeggen, om te kwetsen en dat geeft hem lucht en lol. Grimmige lol, maar lol.
Voskuil vertelt in interviews meermaals dat het schrijven van die cyclus een noodzakelijke exercitie was geweest. Hij had in de dertig jaar die hij op het bureau doorbracht gehoopt op solidariteit en eenheid, maar tevergeefs. Al die tijd had hij zichzelf gewoonweg belazerd. Voskuil kotst van het Bureau. Gedurende geruime tijd overweegt hij ontslag te nemen, maar uiteindelijk ziet hij geen alternatief. Kennelijk hechten de samenstellers van dit megalomane egodocument met de misleidende titel Capitulatie geloof aan Voskuils bewering dat hij zijn aanstelling in 1957 als wetenschappelijk medewerker bij het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde als een nederlaag beschouwde, een concessie aan zijn onmaatschappelijkheid. In werkelijkheid, zo blijkt uit het dagboek, was deze aanstelling een overwinning, die hem de mogelijkheid bood zich als schrijver te manifesteren.
Voskuil tekent tenslotte een niets en niemand ontziend portret uit van de Nederlandse culturele en intellectuele naoorlogse hoofdstedelijke elite. Maar mijns inziens is Capitulatie voor Voskuil-verslaafden in de eerste plaats lezenswaardig omdat de auteur er voor het eerst in getuigt van zijn vadercomplex, waaronder zoons van vooraanstaande mannen volgens hem gebukt gaan. Uit dat complex verklaart hij zijn drang tot vernietiging van iedereen die maatschappelijk succes nastreeft. Als hoofdredacteur van Het Vrije Volk en politiek commentator van de Vara had zijn vader, de rechtse PvdA-coryfee Klaas Voskuil, een vergelijkbare status als voormalig minister-president Willem Drees. Dagelijks liet hij zich vanuit zijn villa in Naarden naar Amsterdam of het Haagse Binnenhof rijden door een privé-chauffeur met een auto van De Arbeiderspers. Die gebruikte hij niet alleen voor zijn werk, maar ook om Han en diens vrouw Lousje te bezoeken of met hen uit eten of naar de film te gaan.
Woensdag 28 october 1959. (…) ‘Hoeveel is het?’ vraagt hij. Hij smijt het geld op tafel en gooit van het pasgeld vijftien cent terug terwijl de man al wegloopt. ‘Hij heeft het niet gezien,’ zegt hij. ‘Ober!’ Hij roept hem terug van het eind van de zaal en wijst op de vijftien cent. Daarna moeten we natuurlijk met de auto naar huis gebracht (de vrije avond van Hans naar de bliksem), omdat het niet helemaal droog is. ‘Met dit rotweer kun je niet lopen,’ zegt hij beslist. En als we blijven weigeren wordt hij plosteling zo zielig bij het openstaande portier dat we toch instappen. (p. 307)
Van jongs af aan keek J.J. hoog op tegen zijn verwekker wiens maatschappelijk aanzien ook op hem afstraalde. Alle problemen zijn voor mij pas begonnen toen de waarde van mijn vader als autoriteit aanvechtbaar bleek, noteert hij in april 1960 in zijn dagboek. Hij maakt zijn vader uit voor tiran en politieke rotzak, maar met hem breken kan (wil) hij niet. Hij blijft hem steevast naar de mond praten. Ik heb kritiek op zijn standpunten, maar blijf gemoedelijk en val hem ten slotte bij, schrijft hij eind augustus 1957. (p. 132)
Zelfs als Klaas Voskuil (een maand na het bloedbad in Sharpeville van maart 1960) de apartheid in Zuid-Afrika verdedigt, valt hij hem niet af omdat hij nu eenmaal geen tegenspraak duldt.

Dinsdag 5 april 1960. (…) Tegen deze platheden is niet te redeneren omdat hij geen tegenspraak duldt. Wat ik zeg klinkt hem verdacht in de oren, al is hij beleefd genoeg om dat niet te registeren. Ik zeg trouwens te weinig. Ik zeg dat ik van huwelijken tussen blanken en negers toch genoeg voorbeelden ken, al zal dat in Zuid-Afrika door het gekweekte ressentiment moeilijk liggen, dat aan culturele minderheden toch niet per se moeilijkheden in de weg hoeven te worden gelegd, en dat, ten slotte, Suriname een schoolvoorbeeld is van een geslaagde scheiding tussen politieke en economische macht, die bovendien nog wel zal verdwijnen, en dat in ieder geval de fout bij de blanken ligt. – Natuurlijk, ‘ zegt hij dan dadelijk. – Dit alles vriendelijk, zij het met bedwongen woede. Ik ben zo kwaad, dat ik me moet dwingen hem aan te kijken. (p. 323)
Doorheen de jaren gaat J.J. echter steeds meer op zijn vader lijken. Net als Voskuil sr. heeft zoonlief een uitzonderlijke behoefte aan applaus. Erkenning die hij echter noch van zijn vader, noch van zijn vrienden krijgt. Ook niet na het verschijnen van zijn debuutroman Bij nader inzien (1963), een fascinerend boek dat de typische naoorlogse atmosfeer van het studentenleven uit die tijd oproept. Wanneer Loe van Oyen (het personage Klaas de Ruiter in Bij nader inzien én Voskuils geldschieter die het debuut mogelijk maakte) en nogal wat recensenten hem verwijten dat hij zichzelf te superieur voorstelt, scheldt hij hen uit voor regelrechte klootzakken. Zelf vindt hij Bij nader inzien een regelrecht meesterwerk, stukken beter dan dat geschrijf van Tolstoj.
Maandag 27 augustus 1962. (…) Vandaag in Oorlog en vrede begonnen. Niet half zo subtiel als mijn boek. (…) Gisteren opnieuw in Joyce gelezen. Dubliners. Superieur aan Tolstoj. Iemand met wie ik wel gemeten zou willen worden. Als mijn boek qua psychologie beter is dan Tolstoj, wint Joyce het van het mijne in techniek (…). Du Perron om zijn moraal, Musil om zijn volharding, Kafka om zijn zelfcritiek. Vier voorbeelden die me op die vier punten de baas zijn, maar van wie ik het op de andere drie win. (…) ook al kunnen klootzakken dat niet zien. (pp. 477-478)
De uitgever omschrijft Voskuils dagboeken op de achterflap als verreweg het belangrijkste ongepubliceerde werk. Het eerste dagboekdeel, was nog incompleet als gevolg van de door Voskuil toegepaste zelfcensuur en door de bekwame schaar van Lousje die alles wat haar niet zinde uit het typoscript van haar man knipte. Capitulatie daarentegen volgt Voskuils tekst op de voet. Alle ruzies en anderszins netelige passages zijn hersteld.

Donderdag 13 december 1962. (…) ‘s Nachts (van 11 op 12 december) ruzie met L. omdat ik in een drukproef die zij moest corrigeren ook een correctie had aangebracht en de enveloppe had geschreven. ‘Nu zien ze weer dat ik niets kan en jij alles moet doen.’ Ten slotte slaande ruzie, daarna niet meer geslapen. Om vijf uur opgestaan en de drukproef naar Van Oorschot gebracht. (p. 495)
In tegenstelling tot het geamputeerde eerste deel vond ik Capitulatie weerom voor het volle pond vintage Voskuil. Hartsikke ouderwets leuk om lezen. Ik smulde volmondig van de kluchtige dialogen en van de stoet probleemgevallen uit de vriendenkring en de nabije omgeving van de Voskuils. J.J. weet ze op de een of andere manier zo te typeren dat ze buitengemeen op de lachspieren werken.

Zaterdag 31 juli 1965. (…) Er schuifelen wat oude mensen langs. Een man voert met grote ernst de duiven. Als hij brood gooit, beweegt hij even zijn lippen. Hij spreekt ze toe. Hij laat ze weten dat hij het ze gunt. Met tussenpozen gooit hij onderhands een stuk naar de eenden die achter de walkant liggen; er zit een man te vissen, een neger kijkt toe. Hij zegt iets en als de man iets terugzegt, grijnst hij. Wanneer ik naar achteren buig en langs het hek kijk, geven de onregelmatige stand van de palen en de kleine buigingen in de leuning eenzelfde geluksgevoel: alles wat net even afwijkt. (p. 707)
Ondanks zijn onthutsende eigendunk kijk ik dan ook resoluut uit naar deel 3 van Voskuils dagboeken, waarin de door het vermaledijde Bureau gekwelde schrijver hopelijk opnieuw een aantal routes bewandelt die behoorlijk afwijken van de geëikte paden. Ook al zal het voor de lezer weerom doorzetten geblazen zijn. Maar de door de wol geverfde fan zal ook dan weer dolle pret beleven aan het eindeloze getob, de doorwrochte misantropie, de betreurenswaardige anekdotes, het stijf academische geroddel en de steeds hardere en langer durende echtelijke gevechten die ten langen leste leiden tot een meedogenloze zelfontmanteling.

Benny Madalijns
J.J. Voskuil
Benny Madalijns
fictie
Madalijns is van opleiding Leraar Beeldende Kunsten en doctor in de Archeologie & Kunstwetenschappen. Hij is schrijver van amper te publiceren verhalen over denken & doen, zoals het boek 'Ondanks alles / Malgré tout' (ASP). En schilder & collagist van zo maar wat bedenkingen van geest & gemoed. Hij is ondervoorzitter bestuursorgaan Instelling Morele Dienstverlening Vlaams-Brabant. (Foto: Jean Cosyn - VUB)
_Benny Madalijns -
Meer van Benny Madalijns

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies