19 juli 2023
Troje is nooit veroverd!
Bij filosofen zoals Plato en Aristoteles moet je soms wat zoeken, maar doorgaans is humor nooit ver weg in het werk van de oude Grieken. Zo laat Xenophon (ca. 430-355) in zijn 'Symposion' Socrates deelnemen aan een schoonheidswedstrijd. Het gegeven op zich is reeds grappig, want het was algemeen bekend dat Socrates’ aantrekkelijkheid omgekeerd evenredig was aan zijn intelligentie. Socrates’ tegenstrever is bovendien Critobulus: 'un beau mec', zoals algemeen bekend was in Athene.
Socrates tracht de jury ervan te overtuigen dat hij de mooiste is met argumenten die toentertijd net zomin steekhielden als nu. Zo beweert hij dat we zijn uitpuilende ogen mooier moeten noemen dan die van Critobulus, omdat hij ermee naar alle kanten kijken kan. Critobulus, ocharme, ziet enkel wat zich recht voor hem bevindt. Ook Socrates’ platneus is veel mooier dan de rechte neus van Critobulus. Hij snuift er veel beter geuren mee op en hij staat niet als een hinderlijke scheiding tussen zijn twee ogen. Critobulus’ neus daarentegen belemmert zijn zicht. Om vergelijkbare redenen, aldus Socrates, is ook zijn grote mond veel mooier dan die van Critobulus, evenals zijn dikke lippen. Uiteindelijk slaagt Socrates er niet in de juryleden te overtuigen. Tot zijn grote, evident gespeelde, verbazing stemmen ze in het voordeel van Critobulus.
Het lijkt misschien alsof Xenophon Socrates wil ridiculiseren, zoals Aristofanes doet in zijn toneelstuk De Wolken. Aristofanes voert Socrates op als een verwaande sofist die een volstrekt nutteloze school leidt met belachelijke pedagogische methodes, “de denkerij”. Maar Xenophon bewonderde Socrates net. Dat hij hem een komische rol laat spelen in het Symposion en andere teksten, is veeleer een eerbetoon. Het is een literaire techniek die de Grieken eeuwen later nog steeds toepasten. Het feit dat iemand het mikpunt was van spot, illustreerde net hoe hoog die persoon werd ingeschat. Je moest het verdienen om het onderwerp te zijn van subtiele en erudiet geformuleerde humor.
Socrates werd reeds tijdens zijn leven door velen bewonderd, wat hem tot een voor de hand liggend pseudoslachtoffer maakte. Maar andere figuren stonden op een hogere trede, en op de allerhoogste bevond zich uiteraard Homerus. Het lijkt riskant om Homerus aan te vallen, zijn werk gaf immers eeuwenlang vorm aan de identiteit van de Griekse wereld. Hij zorgde voor culturele eenheid in de politieke verdeeldheid en leek over een onaantastbare status te beschikken. Dat neemt niet weg dat er reeds in de zesde en vijfde eeuw kritiek op Homerus was. Lang niet alles in de Ilias en de Odyssee kon kloppen. Sommigen probeerden zijn fouten weg te redeneren: “Neem het niet letterlijk, het zijn allegorieën of metaforen”. Anderen, waaronder in het bijzonder Plato, vreesden dat Homerus de jeugd kon misleiden, en Aristoteles, zakelijk zoals altijd, gaf droogweg aan dat Homerus een voorbeeld is wat betreft het vertellen van overtuigende leugens.
In de eerste eeuw n.C. groeide het kritisch omgaan met Homerus uit tot een literair spel, vergelijkbaar met het bespotten van Socrates eeuwen eerder, maar geconnecteerd aan identiteitskwesties en politieke gevoeligheden. Hoewel we ons ondertussen in de Romeinse periode bevinden, was kennis van het Grieks en van de oude Griekse cultuur een vanzelfsprekendheid, in het bijzonder in steden zoals Rome, Pergamon of Alexandrië, waar de ontwikkelde elite tweetalig en vertrouwd was met zowel Griekse als Latijnse auteurs. In die context moeten we Dio Chrysostomus (‘Dio de Guldenmond’) situeren. Geboren uit een Griekse familie in het jaar 40 in de Romeinse provincie Bithynië zwierf hij als jongeman door de Romeinse wereld, om rond het jaar 60 in Rome te belanden. Hij schreef tientallen redevoeringen – er zijn er tachtig overgeleverd – en maakte naam als orator. Om redenen die niet helemaal duidelijk zijn, maar wellicht omdat hij een rivaal van de keizer advies gaf, werd hij uit Rome verbannen, wat opnieuw tot een lange periode van omzwervingen leidde. Hij verbleef in het Noorden en Oosten van het Romeinse rijk en verdiende de kost door redevoeringen te geven. Vermoedelijk stierf hij in het jaar 112.
Het mag een klein wonder heten dat zoveel teksten van Dio bewaard zijn. Men verzamelt ze onder de noemer ‘redevoeringen’, maar eigenlijk gaat het om een bonte collectie van zakelijke betogen, literaire teksten en filosofische essays. Die laatste handelen onder meer over geluk, begeerte, schoonheid, slavernij tegenover vrijheid, en oorlog tegenover vrede. Hieruit blijkt dat Dio niet enkel een orator was en auteur van redevoeringen. Hij was ook filosoof, deels in de stoïsche, deels in de cynische traditie. Zijn wellicht meest beroemde tekst is niettemin een oratie, die in de vakliteratuur bekend staat als De Troicus, de zogenaamde Trojaanse redevoering. We mogen ons zeer gelukkig prijzen dat Floris Overduin de tekst onlangs vertaalde, annoteerde en er een zeer deskundige inleiding voor schreef (waaruit ik informatie put voor deze recensie).
Enigszins tot mijn verwondering blijkt het om de allereerste Nederlandse vertaling te gaan van de Troicus. Het is een zeer leesbare, maar niettemin complexe tekst. Het kostte Dio ongeveer twee uur om de redevoering ten gehore te brengen. Het publiek dat hij voor ogen had, was zeer specifiek. Om alle literaire en historische verwijzingen te begrijpen, moesten zijn toehoorders niet enkel het werk van Homerus bijzonder goed kennen, maar ook de verhalen die voortborduren op het werk van de dichter en die ons inlichten over gebeurtenissen waarover Homerus – soms merkwaardig genoeg – zwijgt, zoals de geschiedenis met het Houten Paard dat de Grieken binnen de muren van Troje bracht, de dood van Achilles en de eigenlijke verovering van Troje.
We mogen aannemen dat een flink aantal Romeinse Grieken of Griekse Romeinen die kennis bezat, maar Dio’s tekst vergt nog veel meer van de luisteraar of lezer. In het bijzonder doet hij beroep op een verfijnd en sterk relativerend gevoel voor humor van zijn publiek. Hij brengt immers de stelling naar voren dat Homerus zich aan een extreme vorm van geschiedvervalsing bezondigt. Nu kon men Homerus wel corrigerend bekritiseren, maar wat Dio in de Trojaanse redevoering presteert, is toch van een andere orde. Niet de Grieken wonnen de oorlog met Troje, maar integendeel: de Trojanen gaven de Grieken een pandoering. Met andere woorden, Dio ontwikkelt een volkomen alternatieve geschiedenis, waarbij we alles wat we dankzij Homerus denken te weten over Helena, Paris, Menelaos, de Griekse militaire operatie richting Troje, enzovoort, naar de prullenmand mogen verwijzen. Volgens Dio is het allemaal fake news.
We mogen weinig tot niks van Homerus geloven, en Dio doet zijn best om zijn schofferende stelling te bewijzen. Hij maakt Homerus verdacht door aan te stippen wat hij onvermeld laat. Zo zwijgt Homerus in alle talen over de schaking van Helena en over de inname van Troje. Dat is bizar, in acht genomen dat het hier toch over sleutelmomenten gaat in de hele geschiedenis. Wijst dat er niet op dat Homerus de ware toedracht wil verdoezelen, namelijk dat de Grieken een nederlaag leden? De Trojanen wonnen, en stichtten overigens daarna een wereldrijk, waarvan Dio een inwoner is. Naast het vermaken van zijn erudiete publiek, dat hij met de Trojanen associeert, stelde Dio met zijn redevoering meteen ook zijn positie als Griekse inwoner van het Romeinse rijk veilig. Tegelijkertijd besefte iedereen met een beetje kennis van zaken dat Dio natuurlijk zelf een toespraak hield die van begin tot einde uit nepnieuws bestond. Hij trachtte dus, tongue in cheek, de homerische fantasieën te vervangen door die van hemzelf.
Verspreid tussen zijn uiteenzetting over Homerus als leugenaar, brengt hij geregeld rake psychologische inzichten naar voren die net zo goed uit een hedendaagse kritische tekst over pakweg antivaxers, complotdenkers en andere verspreiders van fake news kunnen komen. Dio zou geen moeite hebben om inzichten uit onze tijd te begrijpen over denkfouten, zelfbedrog, cognitieve dissonantie en groepsdruk. Dat blijkt reeds uit de eerste zinnen van zijn betoog: “Ik weet het wel, het is moeilijk om de mensen – allemaal – iets te leren, maar ze voor de gek houden, dat is makkelijk. Ze leren met moeite, en als ze dan iets geleerd hebben van die paar mensen die echt iets weten, worden ze ook weer snel bedrogen door diegenen die er juist niets van weten. En niet alleen door anderen, maar zelfs door zichzelf! De waarheid is voor onnozelen immers bitter en onaangenaam, de leugen zoet en plezierig.” (pag. 49)
Verderop alludeert hij op wat we momenteel het Dunning-Kruger effect noemen: “Niets is een ellendiger kwaal – of het nu om een individu gaat of een hele gemeenschap – dan wanneer iemand die dom is zichzelf voor buitengewoon wijs houdt. Geen mens is immers in staat om dat soort lieden van hun onwetendheid te verlossen.” Nog een laatste voorbeeldje, over hoe lastig het is om correcte feiten te aanvaarden: “Ze zullen allemaal zeggen dat het gelogen is, behalve dan diegenen die kunnen nadenken. (…) Vooroordelen zijn ontzettend lastig te bestrijden en wie voorgelogen is blijft daar heel lang in geloven.” (pag. 102)
Dio’s tekst is een pareltje, voor classici en literatuurliefhebbers, voor kenners van Homerus, Antieke filosofie en mythologie en voor wie houdt van de Griekse en Romeinse geschiedenis. Maar laat dit alle anderen niet afschrikken. Dankzij Floris Overduins toelichtingen is de Troicus – overigens vertaald als Troje is nooit veroverd! – ook een genot om te lezen voor wie zichzelf als een leek in dit alles beschouwt. Daar bovenop is de redevoering een uitstekende aanleiding om eindelijk Homerus te (her)lezen.
Johan Braeckman
Johan Braeckman
Floris Overduin (1977) is universitair docent Grieks aan de Radboud Universiteit, Nijmegen. Hij houdt zich bezig met de bestudering van de Griekse literatuur uit de hellenistische periode en de Keizertijd.
Meer van Johan Braeckman