16 september 2023
Brassens
Over George Brassens zijn er ondertussen al een 360-tal boeken verschenen die ieder aspect van zijn leven, karakter, talent, chansons belichten of onderzoeken. Wat er zou op wijzen dat er met de man toch wat “is”.
We kennen hem van zijn poëtische, niet altijd gemakkelijke chansons, zijn ritmische liedjes, zijn melodietjes die hij op zijn gitaar tokkelt, soms grenzend aan het eentonige, maar waarvan andere voor altijd in het oor blijven hangen en meegezongen worden. In elk liedje is er wel wat “stouts”, uitdagends, non-conformistisch, anti- establishment, antiklerikaals. Hij heeft een hekel aan autoriteit, is sarcastisch. “Een anarchist”, werd in die tijd nogal eens gezegd. Toen hij nog niet bekend was en anoniem zijn ideeën kon uiten.
In 1946, publiceerde Brassens de eerste van een reeks artikelen in het anarchistische tijdschrift Le Libertair. Hij schreef inderdaad: “Laten we de weg opgaan van de opstand en voor volledige onteigening.” “Waar wacht de mens op om zich op te richten?” Maar hij was teveel individualist om echt anarchist te zijn. “Réfractoire” noemt Bonnafé hem: “Iemand die alle onderwerping afwijst en die weigert aan wat ook te gehoorzamen." Wat zeker één van Georges instinctieve reacties was.
George werd geboren op 22 oktober 1921 in een volkswijk die Sète heette, in de Languedoc-Roussillon. Een wijk die door zijn liederen internationaal bekend zou worden. Zijn vader, Louis Mitchell, was metselaar en eerder zwijgzaam. “Een vriendelijk man zoals veel mensen in Sète. Hij leefde heel erg in zichzelf.” Maar hij was wel radicaal links en antiklerikaal.
Zijn moeder was Italiaanse, dus Rooms Katholiek. Dat godsdienstige nam George niet van haar over maar wel haar liefde voor muziek, het zingen van Italiaanse chansons. “Op zijn vijfde kan hij al honderden chansons meezingen uit het hoofd.”
“Wanneer zijn halfzus Simone een grammofoon op de kop tikt, komt een nieuwe, moderne golf muziek het huis binnen: Mireille, Ventura, Rossi, Trenet”
“Mijn jeugd bestond uit een permanent zangfeest. Sinds ik op aarde ben, heb ik geen dag zonder muziek en zonder chanson doorgebracht.”
“Wanneer zijn halfzus Simone een grammofoon op de kop tikt, komt een nieuwe, moderne golf muziek het huis binnen: Mireille, Ventura, Rossi, Trenet”
“Mijn jeugd bestond uit een permanent zangfeest. Sinds ik op aarde ben, heb ik geen dag zonder muziek en zonder chanson doorgebracht.”
Het andere ingrediënt, nodig voor goede chansons, is een gevoel voor rijm, ritme, klank, de veranderende betekenis van een woord naargelang de plaats ervan in een zin, het spel met lettergrepen (hij zal op zekere ogenblikken wel bezeten lijken door lettergrepen), met woorden, met poëzie. Dat kreeg hij, als vijftienjarige, mee van zijn leraar literatuur, Alphonse Bonnafé. De jonge Brassens had zijn doel en vervulling in het leven gevonden: de poëzie. Hij vergat al het andere, dook onder in een alternatieve wereld. Hij leest ieder boek in de plaatselijke bibliotheek. Hij zou een groot dichter worden en geniale poëzie bedrijven, zoals Villon, Verlaine, de Balzac, de Musset. Hij ging daar zo in op dat hij later, tot verbazing van zijn entourage, teksten van zijn grote voorbeelden kon opzeggen, vijf minuten lang.
Brassens wordt een man die onverschillig is tegenover dagelijkse noden. Als er geen eten is, doet hij zonder. Hij zal neergezet worden bij tante Antoinette in het 14e arrondissement van Parijs, dat, “alhoewel niet moeders mooiste” toch “zijn” Arrondissement zal blijven voor praktisch de rest van zijn leven en hij zal bijna panikeren als iemand hem een verblijfplaats voorstelt in een aanpalend arrondissement. Tante Antoinette heeft een piano en hij oefent iedere dag. Hij schrijft, niet altijd zeer goed, en leert langzaam de stiel. Niet de stiel van het dichten maar van het chanson schrijven. Het is een volwaardig vak. Een kunst op zich.
Ondertussen is het oorlog, ook voor jongelui in het Vichy-Parijs, en hij wordt verplicht te werk gesteld in Baasdorf, Duitsland. Hij sputtert niet tegen en gaat werken in de BMW fabrieken. Hij is de grapjas van de barak, zingt en schrijft chansons en komt, in samenspraak met de anderen, niet terug uit verlof. Hij duikt onder in de Impasse Florimont, bij Jeanne en Marcel, en Jeanne als beslissende factor. De Jeanne van Chanson pour L’Auvergnat en van La Canne de Jeanne” Er is er soms geen eten, geen elektriciteit, geen water, maar dat deert hem blijkbaar niet; hij is er thuis en kan er werken. Hij had al wat leren spelen op de mandoline en met die kennis leert hij ook gitaar spelen. Hij heeft geen theoretische kennis van de muziek en begint dus met “een praktische methode van de muziekstudie.” Hij oefent zich te pletter op de piano, van ’s morgens tot ’s avonds tot ergernis van de buren.
Wanneer de Gaulle op 28 Augustus 1944 op de Champs Elysées paradeert en de oorlog voorbij is, kan hij best weg uit de Impasse maar blijft er nog meer dan 20 jaar wonen, zonder veel geld en inkomen en daarna, nog 12 jaar met meer geld dan hij weet wat mee doen. Zijn verhouding tot vrouwen en vooral tot Jeanne is heel complex. Of misschien net heel eenvoudig omdat er geen regels en verplichtingen zijn. Hij leert een oudere joodse vrouw kennen, Joha Heima, die hij “Püppchen” noemt. Ze blijven elkaar voor de rest van zijn leven trouw maar toch trouwen ze nooit. Ondertussen lijkt ook zijn verhouding met Jeanne verder te gaan. Hij neemt meestal toevlucht bij getrouwde vrouwen zoals Jeanne, Joha en later Patachou, maar ergens is er, ook nog een mysterieus minderjarig meisje Josette, dat thuis wegliep en onderdak vond bij George. Zij zou de inspiratiebron geweest zijn voor een vijftal mooie chansons, vooral Une Jolie Fleur.
Als je zo het leven van Brassens leest in het boek van Mortelmans, komt het beeld naar boven drijven van een man vol tegenstellingen, maar die bezeten was door de allesoverheersende zekerheid dat hij grote poëzie zou schrijven, later bijgesteld tot grote chansons. Zelfs als er bijna niemand zag dat hij dat inderdaad deed, veegde hij dat onbegrip weg als domheid en bleef verder schrijven. Zijn ongelooflijke paniek om zelfs maar in een kleine kring te zingen, die eerste keer voor Patachou bijvoorbeeld, leek meer voort te vloeien uit de angst dat men zijn kunst niet zou begrijpen dan dat hij eraan twijfelde of ze goed was. Hij blijft volhouden dat “er een dag zal komen dat hij chansons zal verkopen.” Brassens schreef in de jaren '50 veel mooi werk, maar drong hiermee niet door in het Parijse cabaretcircuit.
Dan hij werd letterlijk door enkelen uit zijn kleine vriendenkring weggetrokken van de piano die hem niet paste, kreeg een gitaar in de handen geduwd en werd gedwongen het podium op te stappen. 24 januari 1952 duwen enkele vrienden de protesterende zanger door de deur van het Cabaret van Patachou, waar hij zwetend en ongemakkelijk wriemelend “breedgeschouderde, norse, schuchtere schooier” toch in lukte 5 chansons te zingen. Waarna Patachou concludeert: “Binnen een jaar is hij net zo beroemd als ik.”
“Zingen” is eigenlijk een groot woord voor de bijna recitatieve manier waarop Brassens zijn chansons brengt, waarbij de tekst het belangrijkste onderdeel lijkt en de melodie bijzonder stiefvaderlijk behandeld wordt. Je moet muziekkenner zijn, blijkbaar, om te herkennen dat hij meer dan één muziekstuk gebruikt.
Toch was dat het ogenblik dat zijn reputatie zich, voorlopig nog in kleinere kring, vestigde. Patachou gaf hem voldoende zelfvertrouwen om toch op te treden voor het groter publiek na haar eigen optreden. Tijd en publiek waren er rijp voor.
Het waren de jaren ’50 en Frankrijk dacht “links, anaal en kritisch. “Bad boy” Brassens was daar bijna de belichaming van en met “mauvaise réputation” gaf hij daar direct uiting aan in een stevige taal, die de Fransen innerlijk deed grinniken.
Een eerste single Le gorille deed veel stof opwaaien (Anti Doodstraf). Dan volgde een contract met Polidor, optreden in Bobino en eindelijk, na jaren hard werk en koppig geloof in zichzelf en het “betere”, hoogstaand, poëtisch Chanson en Chansonnier Brassens, zoals we hem sedertdien kennen, was een feit.
Brassens had waarschijnlijk geen lijstje van “principes” of “beginselen”, zeker geen “geboden” maar leefde toch op een manier die diep gewortelde ideeën over moraal laten veronderstellen, waar hij zich strak aan hield. Hans Mortelmans verwoordde ze zo:
- Bezit is geen natuurlijk recht. Een behoeftige mag stelen van wie teveel heeft.
- Het huwelijk is een vals contract. Niemand is de vrouw van iemand. Niemand is de man van iemand. Overspel is geen misstap.
- Het individu beslist; niet het comité, niet de partij, niet de meerderheid, niet de democratie, niet de autocraat.
- Wees gul en discreet in uw gulheid.
- Oefen geen gezag uit over een ander individu.
- Tracht niemand schade te berokkenen of te storen.
- Geld, succes en macht vormen de grootste bedreiging voor de menselijkheid.
- Maatschappelijke veranderingen kunnen enkel plaatsvinden door individuele veranderingen.
- Bezit is geen natuurlijk recht. Een behoeftige mag stelen van wie teveel heeft.
- Het huwelijk is een vals contract. Niemand is de vrouw van iemand. Niemand is de man van iemand. Overspel is geen misstap.
- Het individu beslist; niet het comité, niet de partij, niet de meerderheid, niet de democratie, niet de autocraat.
- Wees gul en discreet in uw gulheid.
- Oefen geen gezag uit over een ander individu.
- Tracht niemand schade te berokkenen of te storen.
- Geld, succes en macht vormen de grootste bedreiging voor de menselijkheid.
- Maatschappelijke veranderingen kunnen enkel plaatsvinden door individuele veranderingen.
André Comte-Sponville en Ludo Abicht herkennen daarin het essentiële ethische en humanistische gedachtegoed van Brassens. Zo kende hij als opgroeiende jonge kerel een periode als diefje, waar hij in enkele chansons naar verwijst. Evenzeer vertelde men over zijn “discrete gulheid” waarbij hij de gage van een concert achterliet in een instelling voor behoeftige jongeren of die vriend die moest ontdekken dat de versleten banden van zijn auto plots miraculeus nieuwe waren.
Hans Mortelmans kent de Fransen en Brassens, houdt ervan en neemt ons op een enthousiaste manier mee op deze wandeling door het warme leven van Brassens. Hij gooit er anekdotes tussen, legt uit, over ontmoetingen met groten zoals Brel, lol trappen, een bootje willen dat maar enkel groot genoeg is om hemzelf te dragen, want hij wil toch enkel gaan varen in de “mare des canards”. Hij demystifieert “Brassens zegt niet altijd wat hij zegt”. Hij zegt dat hij in Sète wil begraven worden, maar in feite kan het hem geen snars schelen, de naam voor een plaat zou Putain de toi moeten worden maar dat is voor de uitgever toch een stapje te ver.
En dan zijn er de teksten van bekende en minder bekende chansons, die door Mortelmans anders gekleurd worden door uitleg en vertaling, waar je van kan genieten of de wenkbrauwen bij fronsen.
Waar blijft Mortelmans het allemaal halen, na de vorige boeken over dezelfde meneer? En er met evenveel gulle vlotheid over vertellen.
Een boek om van te genieten.
Victor De Raeymaeker
Meer van Victor De Raeymaeker
Waar blijft Mortelmans het allemaal halen, na de vorige boeken over dezelfde meneer? En er met evenveel gulle vlotheid over vertellen.
Een boek om van te genieten.
Victor De Raeymaeker