Graa Boomsma
Yves Claeys
Non-fictie
  • 19 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

Waardering

29 oktober 2025 Breken is bouwen. Vijfenzeventig jaar vijftigers.
Dit boek wordt in de vitrine gezet als het volledige verhaal van de Vijftigers, na vijfenzeventig jaar eindelijk beschikbaar. De auteur kondigt in zijn inleiding aan om zes nog niet afdoend behandelde aspecten over de geruchtmakende naoorlogse Nederlandstalige dichtersgroep te onderzoeken, wat dient te resulteren in een samenhangend overzicht. Gauw blijkt dat onderzoek zich haast uitsluitend te beperken tot een onaflatende stroom aan opsommingen en citaten. Catalogus of inventaris ware wellicht een minder ongepaste omschrijving geweest.
Wie minder vertrouwd is met het onderwerp dient te wachten tot hoofdstuk vijf om te vernemen hoe een aantal jonge Nederlandstalige dichters in de late jaren veertig van de vorige eeuw hun werk en standpunten proberen te publiceren, onderweg elkaar vinden en een losse groep gelijkgezinden beginnen te vormen. Boomsma behandelt de tijdschriften waarin een forum wordt gevonden nummer voor nummer, tot de kortstondige fusie van het Vlaamse Tijd en Mens en het Nederlandse Podium in 1953. Wanneer de wegen van Noord en Zuid na twee nummers weer scheiden hebben de Nederlandse Vijftigers eindelijk hun orgaan gevonden in Podium. De verdere publicatiegeschiedenis ervan wordt niet verder uitgespit en de aandacht verschuift naar een aantal andere tijdschriften waar enkele Vijftigers aan meewerken.
In hoofdstuk drie kwam reeds een eerste onderbelichte groep Vijftigers aan bod, namelijk de dames, en in hoofdstuk vier een andere, de Vlamingen. Dit zijn de kortste hoofdstukken uit het werk en de auteur vist met een wijd net om aan voldoende stof te geraken. Zo worden Sonja Prins die een kleine twintig jaar voor de Vijftigers debuteerde en de Vijfenvijftigers mee in bad getrokken. Nog daarvoor, als opener, werden in hoofdstukken één en twee respectievelijk de oorlogs- en jongerenjaren van de Vijftigers, met de doorwerking ervan in hun latere werk, en hun vormende voorlopers, waaronder een beetje Blake, Rimbaud en Baudelaire, wat Duits expressionisme, maar vooral veel dada en surrealisme, uit de doeken gedaan. Hoofdstuk zes tenslotte gaat over de wisselwerking tussen beeldend en schrijvend werk bij een aantal Vijftigers. Een nieuw soort opsomming doet er zijn intrede, na die van gedichten, bundels, tijdschriften, essays en ander prozawerk: beschrijvingen van tekeningen.
Niet alleen de volgorde is opmerkelijk. Zonder ooit gort te hebben geproefd of te weten hoe ganzen zich voelen bij een gavage zijn dit toch de beelden die rijzen wanneer een overdaad aan materie 500 pagina’s lang bijster droog door de strot wordt geramd. Het opzoekingswerk dat het geheel onderbouwt is zonder enige twijfel meer dan aanzienlijk geweest maar lijkt her en der net niet voldoende te zijn verwerkt. Af en toe stoot men op een herhaling, bijvoorbeeld op p.15 en 107, waar in zo goed als identieke bewoordingen en met dezelfde citaten en parafrasen, wordt gesteld dat literatuurhistoricus Brems de rol van de vrouwelijke Vijftigers te sterk relativeert.
Van de ontwrichting van taal, bewustzijn en identiteitsbesef (“ik”) krijgt Boomsma in de eerste hoofdstukken evenmin genoeg. Rimbaud’s beredeneerde ontregeling der zinnen wordt vermeld op p. 16 en herhaald op  p.19. Na een adempauze wordt ze hernomen op p.118. En nog eens herhaald op p. 127. En op p.157, 207, 216, 225, en 463, waar het uiteindelijk begrepen wordt geacht. Ook Rimbauds ‘Je est un autre’ en ‘On me pense’ worden met de regelmaat van een vervelend tikkende klok opgevoerd.
De vele excursies naar honderden figuren, waar Klee, Apollinaire, Breton, Eluard, Kandinsky, Van Ostaijen, Mondriaan en verschillende Cobra-schilders slechts een fractie van uitmaken, komen al eens over als uitingen van een pedante eruditie. Context en verband zijn vaak flinterdun en even zinledig als sommige van de citaten die ze dienen te kaderen, vooral bij de behandeling van de surrealistische en dadaïstische invloeden en andere hoogdravende kunsttheorieën.
Ook elders verliest de schrijver zich in schoolvosserij, bijvoorbeeld waar hij overgaat tot een bespreking van besprekingen in het tijdschrift Merlyn. Zonder die hier nog eens te willen bespreken, bij dit soort literaire oefeningen wordt men toch beslopen door de vraag of een prominente Vijftiger zoals Lucebert, die zichzelf als statement publiek een glas water over het hoofd goot, er niet smakelijk mee had gelachen? Geleerde mannen die zich met dergelijke praktijken onledig gehouden hebben mogen dan veel waardevols te onderwijzen hebben, ze missen toch iets over het kussen van de blote kont der kunst, wat de Vijftigers hoog in het vaandel hielden.
Kritische geluiden ontbreken niet, al zijn ze overwegend éénzijdig gericht tegen letterkundigen wier beweringen over de Vijftigers Boomsma niet deelt of onvolledig acht, of tegen tegenstanders van deze dichters, zoals De Roover, die morele bezwaren oppert tegen de Nederlandse Vijftigers uit ‘reactionair-katholieke hoek’ (p.308). Over de Vijftigers zelf laat Boomsma weinig kritisch licht schijnen. Hij vermeldt wel dat Hans Andreus, één der leden van Vijftig, de vraag stelt of het echt een beweging is, dan wel een schimmenspel (p.377), maar gaat daar eigenlijk niet op in. Enkel Rodenko moet het hier en daar ontgelden, vooral in zijn rol als theoreticus van Vijftig en als auteur van wat pennenvruchten die Boomsma blijkbaar minder smaakt, zoals tussen de lijnen door blijkt uit enkele vage, laat staan beargumenteerde allusies.
De noten en het personenregister zijn dan weer van een zeldzame kwaliteit. Een register van aangehaalde werken had de waarde van Breken is bouwen als naslagwerk kunnen verhogen. Fraaie foto’s fleuren deze publicatie verder op en een korte, niet onaardige chronologie van de Vijftigers, van 1946 tot 2024, is te vinden aan het slot. 
 
Het werk zelf eindigt abrupt. Was de schrijver het even moe als de lezer? 
 
Yves Claeys
Graa Boomsma
Yves Claeys
Non-fictie
Yves Claeys (1965) studeerde wijsbegeerte en bedrijfskunde. Lang geleden vroeg hij zich af wat Godfried van Bouillon met vleesnat te maken had.
_Yves Claeys Recensent
Meer van Yves Claeys

_Van zelfde auteur

_Nieuwste recensies

Bekijk alle nieuwe recensies