10 januari 2024
Deel 4: Criminaliteit en de aanpak ervan. Is er plaats voor een evolutief perspectief?
Deel 4 – Criminaliteit als een moreel commitmentprobleem
Criminaliteit wordt soms beschouwd als een bewegend doelwit. Daarmee bedoelt men dat definities van criminaliteit variëren naargelang tijdsperiode, plaats en wetenschappelijk perspectief. Juristen zien criminaliteit als inbreuken tegen juridische regels, penologen als strafbaar gesteld gedrag, biologen en psychologen spreken van antisociaal gedrag in tegenstelling tot prosociaal gedrag. In deze bijdrage gaan we in op een visie die we terugvinden bij criminologen die werken vanuit een evolutionair perspectief. Concreet hebben we het dan over criminaliteit gedefinieerd als een moreel commitmentprobleem of samenwerkingsprobleem.
Samenwerking komt overal voor in de natuur, ook onder niet-verwanten, en valt het meest op bij de mens. We hoeven maar rondom ons te kijken: mensen helpen elkaar, delen met en leren van elkaar, verlenen elkaar wederdiensten. Wat de menselijke coöperatie zo uniek maakt, is de schaal en de aard ervan. We hebben een ver doorgedreven arbeidsverdeling, moderne technologie en wereldsteden, symbolen zoals talen en numerieke systemen, universitaire instellingen en politieke organisaties. We hebben gemeenschappelijk gedragen normen, waarden en gedragsregels die we collectief handhaven. De complexe menselijke samenwerking ligt aan de basis van een ongeëvenaarde cumulatieve culturele evolutie, je moet immers heel goed kunnen samenwerken om wereldsteden te bouwen. Als sociale soort wordt de mens vaak gedefinieerd in superlatieven: de meest coöperatieve soort die ooit op aarde leefde, ultracoöperatief.
Samenwerkende individuen kunnen collectieve doelen bereiken die onbereikbaar zijn voor solitaire organismen. Voor onze verre voorouders, die tot zo'n tienduizend jaar geleden samenleefden in kleine jagers-verzamelaarsgroepen en te maken kregen met levensbedreigende ecologische uitdagingen (denk aan de dreiging van roofdieren, voedselschaarste, extreme droogte), was samenwerken een overlevingsstrategie. Veeleer waren de eerste mensen prooi dan jager, wat een enorme stimulans moet hebben gegeven om samen te blijven en samen te werken. Er was hoogstwaarschijnlijk een aanzienlijke selectiedruk voor een menselijk psychologisch gedragsrepertoire dat samenwerking met anderen tot stand bracht en bevorderde wanneer het loonde. De evolutionaire pasmunt daarvan: bijdragen aan het voortplantingssucces van een individu.
Maar wat is coöperatie eigenlijk? Er circuleren in de relevante literatuur zeer veel definities. Over het algemeen kunnen we stellen dat de gemeenschappelijke noemer een sociale handeling is die een voordeel biedt aan een ander. Afhankelijk van het feit of het voordeel al dan niet 'terugbetaald' wordt, spreken we van wederkerigheid of altruïsme. In het eerste geval verloopt de interactie onder het moto 'voor wat hoort wat', in het laatste geval heeft de één een kost, althans tijdelijk, en de ander een voordeel. Vaak wordt coöperatie gedefinieerd in termen van een belangenconflict. Volgens de evolutiebioloog Richard Alexander kan men het belang daarvan niet genoeg benadrukken. Vanuit een evolutionair biologisch gezichtspunt ontstaan belangenconflicten omdat mensen genetisch uniek zijn. De notie dat mensen een geïndividualiseerde set genen hebben, maakt dat wij geëvolueerd zijn om individueel afzonderlijke belangen te hebben. We streven naar dezelfde dingen die we niet allemaal of niet in gelijke mate kunnen bezitten, want middelen zijn eindig en meestal schaars. Daarom spreken we van coöperatie wanneer individuen ofwel hun psychologisch eigenbelang onderdrukken ten gunste van het belang van anderen (bv. helpen, delen, niet kwetsen), ofwel op zijn minst het psychologische eigenbelang gelijkstellen aan dat van anderen (bv. wederkerigheid).
Opgelet, niet elke vorm van coöperatie veronderstelt een belangenconflict. Samenwerking kan perfect zijn, maar kan tevens onmogelijk zijn. Om dit te illustreren met een voorbeeld van de neurowetenschapper en filosoof Joshua Greene uit zijn boek Moral tribes: veronderstel twee mensen, Art en Bud, die in een roeiboot op zee een hevige storm trachten voor te blijven. Geen van beiden zal het overleven, tenzij ze allebei zo hard mogelijk roeien. In zo'n situatie is coöperatie niet moeilijk want het individuele belang van de twee roeiers is in perfecte harmonie: wat het beste is voor mij is het beste voor ons, de groep. Maar stel dat de roeiboot zinkt en er is maar één reddingsvest dat niet gedeeld kan worden, dan is coöperatie onmogelijk. Want in dat geval zijn er twee ikken die elk willen overleven.
De vraag 'of we ernaar streven om altijd het beste voor onszelf na te streven of het grootste goed voor het grootste aantal' kent reeds eeuwenoude debatten en discussies over altruïsme, samenwerking en wederkerigheid. Deze puzzel van een diep ingebedde spanning tussen individu en gemeenschap, wordt door de evolutionaire econoom Robert Frank het morele commitmentprobleem genoemd. Morele commitmentproblemen ontstaan in de context van sociale interacties. Het zijn belangenconflicten tussen het psychologische eigenbelang, vaak op korte termijn, en het langeretermijn collectieve belang. Als alle mensen dezelfde belangen zouden hebben, zoals Art en Bud in het voorbeeld hierboven, dan zou samenwerking een fluitje van een cent zijn. Hoewel mensen beter kunnen doen door met anderen samen te werken dan alleen, kan het in ieders belang zijn om anderen ertoe aan te zetten meer te geven en minder te nemen, terwijl zijzelf minder geven en meer nemen. Maar als iedereen enkel het psychologische eigenbelang voor ogen heeft, dan storten coöperatieve systemen in elkaar tot ieders nadeel. Kortom, morele commitmentproblemen zijn samenwerkingsproblemen, ze bestaan door belangenconflicten en – voor het geval u dacht dat het allemaal academisch was – ze zijn alomtegenwoordig in ons sociale leven. Om een paar voorbeelden te noemen: voorsteken in een wachtrij – de voorsteker heeft onmiddellijke tijdwinst, maar het wachten duurt langer voor de anderen –, nette openbare toiletten en gemeenschappelijke keukens – iedereen wil ze maar toch zijn ze vaak vies en onhygiënisch. Andere voorbeelden: het huisafval niet sorteren, waterverbruik niet beperken tijdens hete zomers, belastingen niet betalen maar meeprofiteren van openbare voorzieningen, niet bijdragen aan de openbare veiligheid en mee profiteren van de inspanningen van anderen, corruptie geeft voordeel aan enkelen terwijl de kosten voor de hele samenleving zijn. Sommige gedragingen zijn strafbaar, andere niet, maar dat doet niets af aan het feit dat het sociale samenlevingsproblemen zijn.
De prangende vraag is dan wat er nodig is om ervoor te zorgen dat mensen de vruchten van samenwerking plukken. Op dit punt komen de morele emoties op het toneel. Robert Frank argumenteerde reeds vroeg dat natuurlijke selectie onze morele emoties vormde om samenwerking te motiveren. Franks basisidee is dat emotionele predisposities zoals empathie, schuldgevoelens en morele verontwaardiging, drijvende krachten zijn die mensen motiveren in de richting van coöperatie. Vrijwel alle zoogdieren, inclusief de mens, hebben het vermogen om een beperkte reeks primaire emoties te ervaren en uit te drukken: tevredenheid-geluk, walging-angst, woede en verdriet. In de loop van de evolutionaire geschiedenis van de mens hebben natuurlijke en sociale (inclusief seksuele) selectie geleid tot een uitbreiding van de intensiteit en het bereik van primaire emoties tot een grotere emotionele variëteit – de secundaire emoties – en dit in functie van het vormen van sterkere sociale banden, sociale tolerantie en groepsgerichtheid. Kortom, emoties zijn cruciaal in het vormgeven van groepsbetrokkenheid en samenwerking binnen de groep. Robert Frank spreekt van morele emoties als commitment devices, oplossingen voor het morele commitmentprobleem. Hoe dat zit, bespreken we in een volgende bijdrage.
_Literatuur
- Alexander, R. (1987). The biology of moral systems. Transaction Publishers.
- Axelrod, R., & Hamilton, W.D. (1981). The evolution of cooperation. Science, 211 (4489), 1390-1396.
- Camilleri, T., Rockey, S., & Dunbar, R. (2023). The social brain. The psychology of successful groups. Penguin Books.
- Frank, R. H. (1988). Passions within reason: The strategic role of the emotions. WW Norton & Co.
- Greene, J. (2013). Moral tribes. Emotion, reason, and the gap between us and them. The Penguin Press.
- Lindenfors, P. (2017). For whose benefit? The biological and cultural evolution of human cooperation. Springer.
- Nowak, M. A., & Highfield, R. (2011). Supercooperators. Altruism, evolution, and why we need each other to succeed. Simon & Schuster.
- Turchin, P. (2015). Ultrasociety: how 10000 years of war made humans the greatest cooperators on earth. Chaplin, CT: Beresta Books.
- Turner, J. (2021). On human nature. The biology and sociology of what makes us human. Routledge.
Lees hier de andere delen van dit essay: deel 1, deel 2, deel 3, deel 5, deel 6, deel 7, deel 8, deel 9 en deel 10.
Meer van Ann De Buck en Lieven Pauwels