Kwintessens
Geschreven door Ann De Buck en Lieven Pauwels
  • 588 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

11 juni 2024 Deel 9: Criminaliteit en de aanpak ervan. Is er plaats voor een evolutief perspectief?
Deel 9 – Waarom we vechten. Groepsleven en vijf fundamentele problemen
Geweld en gewapende groepsconflicten zijn wijdverbreid doorheen de menselijke geschiedenis. Ondanks vooruitgang in diplomatie en internationale betrekkingen blijven we in de 21ste eeuw getuige van meerdere oorlogen: langdurige conflictsituaties in het Nabije Oosten (Gaza-Israël), territoriale geschillen in Azië (China en Taiwan), oorlogssituaties in Oost-Europa (Oekraïne-Rusland). We gaan hier niet in op de directe redenen ervan, maar verkennen de evolutionaire wortels van geweld en groepsconflicten.
We steunen op het werk van de Britse wetenschapper Mike Martin. Als wetenschapper is Martin bekend voor zijn expertise in de conflicten in Afghanistan. Daarnaast diende hij als Britse legerofficier meerdere keren in Afghanistan. In zijn boek Why We Fight (2018) onderzoekt Martin, vanuit evolutionair perspectief, de onderliggende drijfveren van menselijke groepsconflicten en de mechanismen die mensen aanzetten tot vechten.
Martin vertrekt vanuit een opvallende paradox: gewelddadige conflicten tussen groepen lijken een anti-evolutionaire activiteit. De paradox is dat gewelddadige conflicten een wijdverspreide menselijke activiteit zijn maar in tegenspraak lijken met de principes van evolutie. Doorgaans bevordert evolutie gedrag dat de overleving en voortplanting van (individuele leden van) een soort ondersteunt. Gewapende conflicten daarentegen leiden vaak tot verlies van levens en middelen, wat juist de overlevings- en voortplantingskansen van betrokkenen verkleint. In het evolutiebiologische jargon zou men eerder 'negatieve selectie' verwachten. Hoewel geweld en conflicten destructief zijn, tegengesteld lijken aan de evolutionaire logica, blijven mensen doorheen de geschiedenis betrokken bij of getroffen door (gewapende) conflicten, vaak met een hoge dodentol als gevolg. Wat zou dan het 'evolutionaire voordeel' van geweld en groepsconflicten kunnen zijn? Om dat te begrijpen, kijkt Martin naar diepgewortelde voorkeuren en motieven die mensen ertoe aanzetten om te vechten.
De twee belangrijkste mechanismen waarvoor mensen vechten (en die finaal een evolutionair doel dienen) zijn het nastreven van sociale status (onder meer gereguleerd door androgenen zoals testosteron) en de behoefte om ergens bij te horen (onder meer gereguleerd door het hormoon oxytocine). Sociale status geeft onze hiërarchische positie aan ten opzichte van de ander. Vooral voor mannen had status in voorouderlijke tijden enorme evolutionaire voordelen: het vergrootte de kans op meer en betere partners, meer middelen en meer nakomelingen. Daarom was het, in evolutionaire termen, de moeite waard om ervoor te vechten.
Uiteraard hebben we het over gemiddelde tendenzen en differentiële spreiding errond. Voor veel individuen werkt het nastreven van sociale status en het tot een groep behoren niet op die manier. Velen verliezen het leven voor ze de kans krijgen nakomelingen te verwekken. Dat neemt evenwel niet weg dat het voor velen die het proberen en geprobeerd hebben over duizenden generaties, wél werkt(e). Daarom is het aannemelijk dat die drijfveren en de genen die eraan ten grondslag liggen in de genenpool blijven (dat is op zich niet eens noodzakelijk: de drijfveren kunnen evengoed via culturele transmissie doorgegeven worden).
Om zich te beschermen tegen het geweld van anderen die op zoek zijn naar status, gingen mensen steeds grotere sociale groepen vormen. Die zijn over het algemeen veiliger (veiligheid in aantallen), wat evolutionaire voordelen biedt. Mensen (en hun voorouders) willen graag deel uitmaken van in-groepen of hun lidmaatschap aan een groep behouden, omdat het verlies van groepslidmaatschap in voorhistorische tijden bijna altijd gelijk stond aan een zekere dood.
Het leven in groepen helpt bij het vinden van een partner en het verkrijgen van middelen: hoe groter de groep, hoe groter het keuzeaanbod, zeg maar. Dat geldt vandaag de dag nog altijd. In stedelijke omgevingen zijn er meestal meer economische hulpbronnen en een breder aanbod van potentiële partners. Voor onze voorouders met een hogere sociale status in een sterke in-groep, was de kans groot dat hun kinderen en kleinkinderen zouden overleven.
De voordelen van het groepsleven zorgden ervoor dat mensen een sterk groepsgevoel ontwikkelden – een verlangen en motivatie om bij een groep te horen. Dit psychologische mechanisme ontwikkelde zich over een lange periode en leidde tot een streven om lid te blijven van de groep. Dit resulteerde ook in steeds grotere groepen, omdat die meer kans hadden om te winnen in conflicten met andere groepen over schaarse middelen (zoals partners, territorium, water …). Ook al stond daar een hoge prijs tegenover (sneuvelen in de strijd), toch bood het leven in grotere groepen belangrijke bescherming tegen andere groepen.
Maar grotere groepen hebben ook hun nadelen, vooral omdat ze vatbaar zijn voor interne conflicten en geweld binnen de groep. Vijf fundamentele groepsproblemen vormen een bedreiging voor de interne samenhang en zijn de oorzaak van conflicten binnen de groep. Volgens Martin kunnen de voordelen van groepsleven alleen gerealiseerd worden als die vijf sociale problemen, zonder geweld en tot tevredenheid van de meeste groepsleden, opgelost worden. De vijf sociale problemen zijn: (1) identiteit (wie behoort tot de in-groep, wie niet en wie profiteert van groepsvoordelen); (2) statushiërarchie (wie heeft de leiding en hoe worden middelen verdeeld); (3) wederkerige relaties en handel (wat zijn de voorwaarden voor wederkerigheid en delen); (4) ziekte vermijden (hoe ziekteverwekkers zoals virussen en bacteriën vermijden en onder controle houden); en (5) bestraffen van regelovertreders (wie kan worden gestraft, waarvoor en hoe streng).
Om sociale problemen op te lossen en een hechte groep te vormen, is het belangrijk dat er groepsregels zijn waar de meeste mensen zich aan houden. Is er onenigheid over hoe die problemen best aangepakt worden, in die mate dat individuen de oplossingen van anderen niet kunnen of willen accepteren, dan zullen groepen uiteenvallen.
Tegenwoordig lossen we deze vijf fundamentele problemen nog steeds op door regels binnen groepen vast te stellen. Maar niet alle vroegere menselijke samenlevingen gebruikten taal om dat te doen. Interessant genoeg kennen ook niet-menselijke primaten dezelfde problemen. Evolutie ontwikkelde verschillende biologische mechanismen als oplossing hiervoor. De motivatie om ergens bij te horen – het gevoel deel uit te maken van een groep – helpt om het identiteitsprobleem op te lossen. Sociale emoties helpen bij het aanpakken van de andere problemen, zoals trots bij het bepalen van hiërarchieën, woede bij het handhaven van wederkerigheid, afkeer bij het omgaan met ziekte, en wraak bij het bestraffen van overtredingen. Deze emoties zijn diepgewortelde gedragssystemen met een biologische basis waarbij vele genen, netwerken in het brein, chemische boodschappers en hormonen een rol spelen.
Groepsprobleem één: hoe bepalen we wie erbij hoort, wie niet, en hoe identificeren we ons met andere groepsleden?
Iedereen wil ergens bij horen en een identiteit hebben. In groep levende dieren voelen daarom een onbewust verlangen om ergens bij te horen. Tezelfdertijd is er ook angst om buitengesloten te worden. Identiteit wordt gevormd door dat groepsgevoel dat gebaseerd is op genetische verwantschap (zoals familiebanden) en ook op hoe iemand zich verbonden voelt met een culturele groep of een team. Dit kan veranderen naargelang de coalities in het netwerk. Een duidelijke identiteit met de groep, uitgedrukt door symbolen en gedeelde waarden, is belangrijk voor de samenhang in de groep (de in-groep). Maar tezelfdertijd kan dit leiden tot wantrouwen tegenover mensen buiten de groep (de out-groep).
Groepsprobleem twee: statushiërarchie
Iedereen streeft bewust of onbewust naar een plaats in een groep. Mensen leven in zeer dynamische groepen, die veel minder stabiel zijn dan die van niet-menselijke primaten. Dat betekent dat je in één groep aan de top kan staan maar in een andere groep juist onderaan.
Het eens zijn binnen de groep over wie waar staat in de hiërarchie is deels bedoeld om problemen veroorzaakt door statuszoekende groepsleden op te lossen. Een afgesproken hiërarchie maakt het mogelijk om middelen binnen de groep te verdelen, hoewel degenen hoger in de hiërarchie meestal een groter deel ontvangen. Hoeveel groter, daarover bestaat natuurlijk discussie. In groepen waar mensen aan de top zich systematisch meer middelen toe-eigenen dan hen eigenlijk toekomt, kunnen mensen onderaan de hiërarchie zich onrechtvaardig behandeld voelen. Sommigen zijn zelfs bereid geweld te gebruiken om deze ongelijkheid aan te pakken. Belangrijke emoties die een rol spelen bij dit probleem van de statushiërarchie zijn verontwaardiging, boosheid en woede.
Groepsprobleem drie: hoe leggen we wederkerige relaties en handel vast?
Het derde probleem gaat over het vastleggen van eerlijke en rechtvaardige regels in individuele interacties. Dit principe vinden we terug in alle domeinen van de samenleving: van informele regels die wederkerigheid regelen tussen familieleden en vrienden (zoals het geven van cadeaus), regels over monogamie en overspel (zoals huwelijksvoorwaarden) tot complexe juridische contracten. Problemen met overspel en mislukte deals zijn vaak voorkomende oorzaken van conflicten, geweld en zelfs moord. Een adequate oplossing van dit probleem is de basis voor samenwerking in de samenleving. Emoties zoals schuldgevoelens, schaamte en woede spelen een rol bij het afdwingen van wederkerigheid.
Groepsprobleem vier: hoe gaan we om met ziekten en ziekteverwekkers?
Wanneer genetisch vergelijkbare organismen in groepen samenleven, neemt de kans toe op het verspreiden van ziektekiemen (virussen en bacteriën) omdat ze vatbaarder zijn voor dezelfde ziekten. De evolutie van het mechanisme van walging of afkeer is een oplossing voor dit probleem.
Groepsprobleem vijf: hoe bestraffen we diegenen die de cohesie in gevaar brengen en wie heeft het recht om te bestraffen?
Het laatste probleem gaat over het handhaven van groepsregels en het bestraffen van overtreders. Om de andere problemen op te lossen, moeten er regels of normen worden vastgesteld. Als iedereen zich aan deze regels houdt, zal de groep goed functioneren. Maar er zijn altijd individuen die de regels overtreden, vaak omdat het voordeliger lijkt om dat te doen. Hoe samenlevingen omgaan met overtreders, welke mate van 'geweld' acceptabel is om discipline af te dwingen, wie verantwoordelijk is voor het uitvoeren van straffen en hoe streng er wordt opgetreden tegen overtreders, zijn allemaal voorbeelden van overeengekomen groepsnormen. Straf is vaak gebaseerd op wraak, wat een cyclus van geweld kan veroorzaken. Moderne samenlevingen hebben daarom duidelijke regels over hoe bijvoorbeeld kinderen en criminelen moeten worden behandeld. Deze regels kunnen in de loop van de tijd veranderen door interne discussies. Maar als de groep het niet eens kan worden over wie wel of niet een legitiem doelwit van geweld is, bestaat het risico dat willekeurig geweld de groepscohesie ondermijnt.
We ontwikkelden sociale emoties en andere mechanismen om de verschillende groepsproblemen aan te pakken. Als de eerste vier problemen niet aangepakt worden, kan dit leiden tot verlies van cohesie en tot interne conflicten binnen de groep. De juiste toepassing van straf (vijfde probleem) draait in feite om hoe doelgericht geweld wordt gebruikt om oplossingen af te dwingen voor de eerste vier problemen, die op hun beurt conflicten en geweld binnen de groep veroorzaken. Het is duidelijk dat sociale emoties effectief kunnen zijn in het bevorderen van herhaalde interpersoonlijke relaties binnen relatief kleine groepen (van maximum 150 individuen, het getal van Dunbar genoemd, ofschoon Dunbars aanpak ter discussie staat).[1]
Mensen hebben de cognitieve limiet aan groepsgrootte omzeild door gebruik te maken van complexere cognitieve structuren zoals taal. Hierdoor kunnen we nadenken over en bouwen aan zowel subgroepen als interne groepsstructuren. Groepsstructuren zoals morele codes, religies en gedeelde ideologieën, bieden oplossingen voor de vijf problemen op steeds grotere schaal. Dit helpt het niveau van intern geweld te verminderen, waardoor groepen aantrekkelijke plekken worden om te leven.
Het volgende deel van dit essay gaat over de rol van morele codes, religie en ideologie bij de rechtvaardiging van geweld.
_Noten
[1] Deze discussie berust volgens ons op een misverstand, met name het te letterlijk interpreteren van het getal zelf. Het getal is slechts een schatting op basis van informatie over gekende gemiddelde groepsgroottes en de grootte van de hersenschors versus de rest van het brein.
Lees hier de andere delen van dit essay: deel 1, deel 2, deel 3, deel 4, deel 5, deel 6, deel 7, deel 8 en deel 10.
Kwintessens
Ann De Buck is doctor-assistente aan de Universiteit Gent. Haar onderzoek focust op de rol van morele emoties in de verklaring van antisociale gedragskeuzes. Lieven Pauwels doceert onder meer biologische antropologie en criminaliteitspreventie aan de Universiteit Gent.
_Ann De Buck en Lieven Pauwels Auteur
Meer van Ann De Buck en Lieven Pauwels

_Recent nieuws

Bekijk alle nieuwe berichten

_Populair nieuws

Bekijk meer populair nieuws