Kwintessens
Geschreven door Yves T'Sjoen
  • 6978 keer bekeken
  • minuten leestijd
  • Reacties

31 maart 2021 'Het meest vluchtige waar ik ondanks alles toch niet bij kan komen'
Wordingsgeschiedenis van een dichter
Ter gelegenheid van Stefan Hertmans' zeventigste verjaardag vandaag, woensdag 31 maart
_'Een spoor voor wat zonder mij geen spoor zou zijn'
De schrijver Stefan Hertmans zegt op zijn zeventigste dat hij liever vooruit kijkt dan achterom. De literatuurhistoricus en onderzoeker van tekstgenetische processen kijkt naar het verleden: in het overgeleverde documentair materiaal vindt hij het corpus voor zijn exercities. Met de hoop verklaringsmodellen te vinden voor literaire verschuivingen en esthetische paradigmaontwikkelingen. Wetende dat wat later is gevolgd het beeld van toen mee kleurt.
Op 5 februari 2021 is op deze weblog, in de bijdrage 'Ontschoten woorden', aangekondigd dat in het najaar aan de Universiteit Gent, de alma mater van Stefan Hertmans, een symposium wordt georganiseerd door TRACE (Translation & Culture) en CLIV (Centrum voor Literatuur in Vertaling) over vertalingen van het literaire werk.
Ter gelegenheid van diens zeventigste verjaardag, op 31 maart, verschijnen tal van publicaties, zoals de bloemlezing Wij waar geen eind aan komt (De Bezige Bij), door Peter Verhelst samengesteld uit de verzamelde lyriek van Hertmans, en afgelopen week in het fonds van Poëziecentrum een studieboek over poëzie en creatief proza (nog aan te vullen met toneelwerk, essays, vertalingen, academische publicaties). Op 23 april organiseert Behoud de Begeerte een online hommage (in samenwerking met NTGent, Toneelhuis en 30CC) met als titel 'Vitale melancholie' (naar het korte programmatische essay aan het eind van de opstellenbundel Sneeuwdoosjes).
In de blog van begin februari formuleerde ik de aanleiding voor deze feestelijke bijdrage als volgt: 'De verjaardag is aanleiding om het oeuvre te herlezen en zich te laten meeslepen door het hybride werk. Met dat grondig herlezen ben ik vorig jaar gestart. In dit geval is herontdekken een feest van de herkenning. We lezen immers met kennis van later gepubliceerd werk. Maar ook nieuwe perspectieven dienen zich aan, oudere titels worden in een ander licht gesteld.' Wat mij fascineert, wetende dat het verleden zich plooit naar het heden, is de genese van teksten, de wordingsgeschiedenis van het tekstlichaam, en dus van een schrijverschap. Op 27 maart verklaart Hertmans in een gesprek met Dirk Leyman: 'Je staat altijd op de schouders van de jonge mens die je ooit was' (ZENO Boeken, De Morgen).
Studenten van de Universiteit Gent hebben jaren geleden een variantenstudie ondernomen naar het vroege dichtwerk van Stefan Hertmans (de lyriek van de jaren tachtig en negentig). Aan de hand van een vergelijkende lectuur van afzonderlijk uitgegeven dichtbundels en de auteurseditie Muziek voor de overtocht. Gedichten 1975-2005 (2006), met inbegrip van een keuze uit de ongepubliceerde bundel De kleine woordwoestijnen (met gedichten uit de periode 1975-1979), spoorden Claudia Frickel, Eline Hendrickx en Tim Noens tekstvarianten op en registreerden wijzigingen in gedichtcomposities. Hertmans bewerkte met de blik van 2006 gedichten, of beter: hij deed dat selectief en met respect voor de achtergebleven sporen van de schrijver als jong auteur. Het werk van de wordingsjaren, in de eerste bundels, is door de schrijver vrijwel ongewijzigd gepresenteerd. De enigszins verrassende bevinding, nogal atypisch voor 'zelfbloemlezingen' of auteursedities, is dat in de vroegste bundels Ademzuil (1984) en Melksteen (1986) relatief beperkt is geschoven en herschreven, dat de teksten in hun schriftuur en vormgeving nauwgezet zijn bewaard (als historische documenten van een beginnend schrijverschap). Latere werken zijn dan aanzienlijk méér bewerkt. In Zoutsneeuw (1987) – een overgangsbundel – en Annunciaties (1997) kunnen opmerkelijk veel wijzigingen worden vastgesteld. Het Narrenschip (1990) spant op het gebied van tekstingrepen de kroon. De studie bestrijkt alle dichtwerk van Ademzuil tot Kaneelvingers (2005). Het bibliografisch gegeven dat Hertmans in 2006 zijn eerste bundels onaangeroerd liet, als zichtbare (documentaire) sporen van een beginnend dichterschap, is de aanleiding voor een terugkeer in de tijd. In het opstel 'Vitale melancholie' blikt de schrijver terug op de genese van de debuutbundel ('een vijftigtal Celan-achtige, gereduceerde taalkernen waarop ik vijf jaar had gezwoegd'), en de 'vijftig veel langere en omstandige gedichten' in Bezoekingen (1988). Over de poëticale ontwikkelingsgang in die periode van vier jaar, meer bepaald over Bezoekingen, zegt hij: 'gedichten […] waarin alle poëticale zekerheden omver gingen, alle gedroomde statische kernen werden opgeblazen'. Het 'onophoudelijk creatief verraden van wat ik tevoren als zeker en onwankelbaar had beschouwd', is niet het devies waarmee Hertmans in 2006 zijn vroeger dichtwerk heeft herlezen: hij liet het grotendeels intact in de verzameluitgave. Hierover tekent hij nog op: 'achter je [worden] stilaan de sporen zichtbaar […]. Ik schiep me op die manier een bedding, een spoor voor wat zonder mij geen spoor zou zijn, het is een eenvoudig en toch onvoorspelbaar spoor: het toont mij telkens wat ik tevoren nog niet wist, namelijk hoe ik voortdurend over grenzen heen op zoek ga […]'. Aan dat spoorzoeken, tekstuele sporen die door de dichter van de verzamelaar Muziek voor de overtocht onveranderd zijn gelaten, heb ik mij voor dit gelegenheidsstuk overgeleverd.
Het artikel van de oud-studenten-literatuurwetenschappers, over poëticaal ingegeven tekstwijzigingen op basis van variantenonderzoek, verschijnt later in het literair-historisch tijdschrift Zacht Lawijd. Wat voor mij de herinnering aan het werkstuk van studenten zo bijzonder maakt, vandaag terugblikken, is dat de auteur zelf aanwezig was en genereus commentaar leverde bij de presentatie van de onderzoeksresultaten. Het tekstvergelijkend speurwerk, gepresenteerd in een rijk gedocumenteerde en lijvige paper, documenteert stellingen die in onderstaand verhaal worden beschreven, met aandacht voor poëticale accentverschuivingen in het gebundeld werk van de vorige eeuw. Veertig jaar dichterschap is een gelegenheid om een retrospectieve kijk te hanteren en na te gaan hoe een schrijver geleidelijk vervelt – de term is van Breyten Breytenbach – tot de schrijver die hij ieder dag weer wordt.
Terug in de tijd dus, naar de oorsprong van een schrijverschap. De dichter ontving voor Muziek voor de overtocht, waarnaar het verzameld dichtwerk is vernoemd, in 1995 de driejaarlijkse Vlaamse Cultuurprijs voor Poëzie (voorheen de Belgische Staatsprijs voor Vlaamse poëzie). Voor deze bundel was hij in Nederland overigens genomineerd voor de commerciële VSB-poëzieprijs (1995), thans de Grote Prijs van de Nederlandse poëzie. In de verzamelde gedichten van Hertmans zijn esthetische accentverschuivingen waar te nemen: een eerste vroege poëticale kentering en later een compositorische breuklijn die zich in de bundels vanaf de jaren negentig laat zien.
_Het prille dichterschap. Tot alles kantelt
De dichter betrad het publieke forum met het modernistisch dichtwerk Ademzuil. De poëzie is door critici veelal vergeleken met een gesloten universum, met de nadruk op oppositionele begrippenparen: de 'adem' in Hertmans' debuutbundel kan worden gelezen als beeld voor het efemere, het beweeglijke, het leven. De 'zuil' voor het statische, het onbeweeglijke. Een soortgelijk procedé vinden we terug in Melksteen en in de poëticale overgangsbundel Zoutsneeuw. In die vroege fase stond de dichtkunst van Hertmans nog in het teken van harmonie, de synthese die dichotomieën in zich verenigt en opheft. De 'breinarcheologie' die Hertmans bedreef, focust op het eeuwige, de rust, de stilstand. Het blijvende (of het immobilisme), door Hertmans' toenmalige leermeester Maurice Gilliams eerder al in de metafoor van de – in zichzelf besloten, autonome – kei verbeeld, is het streven: in woordreductionistische gedichten zweert de schrijver bij taalautonomistische opvattingen die aansluiten bij de dichters van het High Modernism (Paul Celan. T.S. Eliot, Stéphane Mallarmé, Paul Valéry e.v.a). De slotregel van het openingsgedicht vermeldt naast 'breinarcheologie' ook kortweg 'graafwerk'. In het gedicht 'johanna' wordt die beslotenheid als volgt cryptisch uitgedrukt:
vrouw die tot licht weer
oogschaal tot water
huid die tot vijvergrond keert.

veraf metaal in jonge stammen.

trillend de mondvis in het ijs.
pijnpitten koel gevangen
onder dichtgevroren tijd.
Vanaf het midden van de jaren tachtig zien we een kanteling in Hertmans' esthetica, zoals Anne Marie Musschoot heeft beschreven. De schrijver vatte die kentering samen in een van de essays waarmee hij zijn poëzie begeleidt. Met 'vitale melancholie' (geïntroduceerd in Sneeuwdoosjes) doelde hij op een voortdurende wisselwerking tussen stilstand en beweging, ratio en emotie, intellectualisme en anekdotiek. Stilaan ging de dichter een concrete en abstracte metaforiek door elkaar hanteren, of liet hij met elkaar in verbinding treden: hij tastte steeds nadrukkelijker de grenzen tussen binnen- en buitenruimten af, tussen het ik en de wereld. De verhalenbundel De grenzen van woestijnen (1989) kan in dat perspectief worden gelezen. In de zesde elegie uit de openingscyclus van Zoutsneeuw wordt deze oscillerende beweging, het wordings- of groeiproces tegenover de fixerende beweging of de verstening, in een existentieel geladen natuurmetafoor gevat:
Sommige wonden worden soepel als een bloesemblad
en stulpen dunne lippen in de nacht.
Meeldraad, word stem. Kelk, plooi rond kelk.
O de kastanje op het binnenplein in kaarsen
bloeiend boven danser en monnik. Angst als een
lauwe regen op de steen fixeert beweging van
een been: in schaduwvlekken van zijn jeugd
sneeuwt ieder kind tot hoeder van een eeuw
en staat versteend. Een smalle droom de pasgeborene:
de deelgenoot van groeigeluiden in een boom.
Groot, vochtig vloeien ogen open in de nerven.
Het intelligente spel met opposities, het bedachtzaam verkennen van het spanningsveld tussen intellect en sentiment, heeft de auteur omschreven als een vorm van vitalisme. Geleidelijk groeit het inzicht dat het eeuwige, de blijvende en onaantastbare vorm (in het gesloten, modernistisch universum) alleen bereikbaar is in het vluchtige. Het absolute manifesteert zich in het disparate, het onveranderlijke in de beweging. Het onvermogen om gesloten kernen in poëtische schriftuur te vatten, stemt de zoeker moedeloos, op zijn minst melancholisch. Alleen een relativerende zegging, de voortdurende perspectiefwisseling en de verwonderde blik zijn in staat het onuitspreekbare of het onaantastbare te benaderen. Het vitalisme schuilt kortom in de wijze waarop het lyrisch subject observeert: in wisselende gezichtspunten, uiteenlopende visies, een niet-statische blik.
Sinds Zoutsneeuw domineert niet langer de harmonie of het immobilisme, de zoektocht naar orde en vastigheid, naar strak omlijnde structuren. Hertmans' dichtkunst zal zich voortaan richten op veranderlijkheid, grillige en meanderende structuren. Elke nieuwe kijk verstoort een verstarring. De (illusie van) starheid wordt ongedaan gemaakt door een steeds verschuivend perspectief.
Ook in de eerste bundels – Ademzuil, Melksteen en vooral in Zoutsneeuw – treffen we beelden aan van dat overgangsmoment. Hertmans blijkt al bij aanvang gefascineerd door de idee van de metamorfose, de transformatie van hard naar zacht, gestold naar vloeibaar, vast naar los. Alleen domineerde in die eerste bundel nog de stolling, de ordening die het finaal haalde van de beweging. Vanaf de derde, meer narratief geconstrueerde bundel Zoutsneeuw, met elegieën, verschuift de lyrische schriftuur van gesloten naar open. De modernistische opvattingen ruimen geleidelijk plaats voor een zogeheten postmoderne visie: het statische wordt leven ingeblazen, de stilstand ontregeld en het woord uit zijn vastgeroeste structuren gelicht. Bezoekingen, met referenties aan Trakl en Hölderlin, is de eerste proeve van die zogeheten 'vitale melancholie'. Voortaan richt de dichter zich op de verkenning van een complex van grenzen. Hertmans' beeldentaal is fysiek, soms erotisch geladen. Het lichaam is immers het raakvlak tussen buiten- en binnenwereld en fungeert in het literaire universum als metafoor die het ik in staat stelt starre of inperkende grenzen te doorbreken, breuklijnen in de koude en 'zuivere', verstarde materie te genereren. De verhalen in De grenzen van woestijnen zijn oefeningen in de grensverkenning tussen 'vitaliteit' en 'melancholie'. Een uitdrukkingsvorm voor de grenservaring in de poëzie is het intertekstuele spel met literaire teksten, schilderkunst, muziek, filosofie. De diversiteit van thematische bronnen, van Elvis Costello en Leoš Janáček tot Keith Jarrett en Dmitri Sjostakovitsj, komt onder meer aan bod in de essaybundel Fuga's en pimpelmezen. Ook stilistisch onderging Hertmans' poëzie in een relatief korte periode, onder invloed van de poëticale breuklijn, een interessante verschuiving: de stringent gecomponeerde versregels in Ademzuil, pogingen om orde en onverstoorbare essentialia te genereren (door de schrijver geëxpliciteerd in essays in Oorverdovende steen, 1988) verdwenen ten gunste van bewust aangebrachte stijlbreuken, ironiserende passages, onverwachte groteske wendingen, hier en daar frivole arabesken. De vermenging van 'high' en 'low style', de speelse vertelwijze die wel eens aan Jorge Luis Borges en Julio Cortàzar, Huub Beurskens en Cees Nooteboom doet denken, het spel met ironie, paradox en groteske, met parodie en persiflage, het door elkaar weven van erudiete passages en trivialiteiten, de constructie met andere woorden van een eclectisch tekstweefsel, zijn karakteristieken van Hertmans' almaar duidelijker gearticuleerde 'opera aperta' (de term is van Umberto Eco). Ook de gethematiseerde onzekerheid, de permanente (zelf)reflectie en technieken die de ontregeling van het vertrouwde in de hand werken, zijn even zoveel kenmerken van Hertmans' latere lyriek.
De eigengereide en intelligente pogingen om in de lijn van Arthur Rimbauds adagium 'le dérèglement de tous les sens' te concretiseren, hebben er voor gezorgd dat de poëzie, in de jaren negentig gebundeld in Het Narrenschip, Muziek voor de overtocht, Francesco's paradox, Annunciaties en Goya als hond, niet eenduidig kan worden gecatalogeerd. Al zijn in de kritiek vele pogingen ondernomen. Deze bundels, met later nog Vuurwerk zei ze (2003), hebben grensverlegging of -verkenning als topos. De dynamiek die is uitgegroeid tot een chiffre in Hertmans' poëzie, voedt de meerduidigheid van het werk. De ontkenning van een allesomvattende visie die aanvankelijk in verstarde, gecondenseerde of zelfs geobjectiveerde poëzie van vaste essentialia resulteerde, Hertmans' variant van de 'Dinggedichte' (het Rilkeaanse 'Nichtmitzusterbendes'), ligt aan de basis van een stilistische, compositorische en thematische variëteit. Hertmans' gedichten nodigen de lezer uit altijd weer opnieuw te lezen, niet om het vertrouwde te aanschouwen, maar vanwege het meervoudig perspectief, de metaforische rijkdom van de zegging.
Deze meerduidigheid, inherent aan de poging om te ontregelen en te ontgrenzen, is in de poëziekritiek niet altijd even gunstig onthaald. Sommige critici storen zich aan de opzichtig geëtaleerde eruditie van de dichter, het zogeheten hermetisch karakter van de poëzie, de verwarrende beeldenstroom, de graad van ontregeling. Daartegenover staat de stilistische virtuositeit waarmee de dichter de taal hanteert, de intelligente compositie van de bundels, de consistente en voor uiteenlopende lezingen openstaande beeldentaal, de verbeelding van een onconventionele en maatschappijkritische levenshouding (die wel degelijk in de latere poëzie aanwezig is), de wijze waarop eruditie en sensitivisme met elkaar een verbond aangaan.

(lees verder onder de foto)
© Saskia Vanderstichele
_'Een breekbare draad van onachterhaalbare betekenissen'
In Annunciaties en Goya als hond wordt het thema van de grensverlegging verder verkend. Opmerkelijk in deze bundels is de thematische ordening van de gedichten: de dichter heeft voor het eerst de strakke structuur van reeksen en cycli opgeheven en opteert voor een veeleer organische (vloeiende) compositie. Alsof elk gedicht voortaan op zichzelf kan bestaan, dat het geen nood heeft aan dat breder en zingevend verband. Anders gesteld: de bundel hoeft niet langer een vooraf beredeneerde of een in zichzelf besloten homogene structuur te zijn. Sindsdien is de schriftuur van de dichter aanzienlijk gewijzigd, sommigen zeggen romantisch geworden.
Ook de gedichten in Annuciaties (in de Bijbelse betekenis van de aankondiging van nieuw leven, letterlijk in Hertmans' idioom: de verwijzing naar iets wat er nog niet is) kunnen, zoals alle vorige en volgende 'open' dichtwerken, op diverse manieren worden gelezen. Talrijk zijn de algemeen-culturele referenties, aan Keith Jarret, J.J. Slauerhoff, M. Nijhoff, Nabokov, Rilke, Francis Bacon, Kitaj, Kierkegaard, Heidegger, Hölderlin en vele anderen, en opvallend de maatschappelijk betrokken gedichten (over Sarajevo, over de pro-Servische standpunten van Peter Handke). Gedichten en essays, over vergelijkbare onderwerpen, zijn in de jaren tachtig en negentig communicerende vaten. Een studiewerk over Hertmans' lyriek kan op die wisselwerking tussen essayistiek en poëzie wijzen. De schrijver verkent in Annunciaties de grenzen tussen het 'zelf' en de 'anderen'. Hij problematiseert de complexiteit van het ik en de relaties met de ander, en focust op zoiets fluïde als identiteit. Het thema van de veranderlijkheid, de vergankelijkheid, de tijdelijkheid is ook hier weer prominent aanwezig: in de kritiek is de overgang als hét grondmotief van de bundel omschreven. Uit het voorgaande mag blijken dat het méér betreft dan alleen een motief: de beweeglijkheid van alles en iedereen, met de gedichten als 'late vormen' (alluderend op Nijhoffs 'vormen'), als 'vitaal-melancholische' raakvlakken of grensfenomenen tussen stilstand en beweging, beschouw ik als hét topos van Hertmans' (latere) poëzie.
Ook aan Goya als hond ligt niet langer een strakke structuur ten grondslag. De gedichten leiden voortaan een zelfstandig bestaan in een organisch geheel. De dichter werkt duidelijk meer aan een complex geheel van gedichten, waarbij het ene gedicht het andere soms letterlijk aankondigt en op zichzelf dus een 'annunciatie' wordt. Ik weet niet of ik hiermee overdrijf: de 'strategie van het spontane' kondigt een accentverschuiving aan in Hertmans' dichterlijk werk. Zoals in Zoutsneeuw en Bezoekingen worden gedichten die een decennium later zijn geschreven associatief opgebouwd. De stijl is gediversifieerd: van alledaags-concreet tot filosofisch-abstract. Zelfs de beeldentaal, in Hertmans' woorden de 'mosselbankwoorden', roept herinneringen op aan titels van vroegere bundels, zoals 'ijlbevrorene' (een neologisme waarin beweging en stilstand in elkaar zijn geconstrueerd). De klemtoon ligt steeds meer op de spanningsboog tussen het zelfbeeld en het spiegelbeeld, of anders uitgedrukt: de zoektocht naar identiteit en de verhouding tot de ander. In het gedicht 'Annunciaties I' wordt dit gegeven als volgt verdicht:
Vanaf het dak zagen we regen komen;
verspilling was ons deel.

's Nachts, als de stemmen in de steeg verstomden
en wij in onszelf de diepte van de spiegel zagen,
liepen we jankend met een schaduwende lach
de schimmen van verloren dingen na.

De wind ging door riolen; tochtig kiert
de deur naar wat men van zijn eigen lijf
niet eens wil weten, in de belachelijke
stormen van het hoofd.

[…]

Ga slapen, de winternacht spreekt voor zichzelf.
De tafel kraakt, de vloer kan amper nog
je vleugels dragen. En boven slaapt de adem van
je ander ik.

Je hebt nooit genoeg woorden
voor het troosten van verandering.

Want leven wil, stompzinnig,
steeds iets anders

in hetzelfde ding.

Samenvattend. De speurtocht naar 'zuiverheid' en 'essentialia' heeft na de beginjaren van het creatieve proces snel plaats geruimd voor ontregelingen, door het gebruik van veranderende perspectieven en inzichten. In later werk staat een visie op identiteit centraal, die op zich helemaal niet statisch is. Het ik herbergt vele ikken, de verhouding tot de ander is dan logischerwijze ook voortdurend 'op wandel'. Dat Hertmans er steeds weer in slaagt, tot in zijn recent dichtwerk, die abstracte beschouwing in zinnenprikkelende (romantische?), beeldrijke en intellectueel aanstekelijke gedichten uit te werken, bezorgt zijn dichterschap een bijzondere positie in de hedendaagse Nederlandstalige poëzie. Sinds Kaneelvingers klinkt almaar méér die romantische stem, romantisch zonder sentimenteel te worden. Dat de liefdesgedichten apart zijn gebloemleesd, zoals eerder ook bloemlezingen met liefdeslyriek van Hugo Claus en Leonard Nolens zijn uitgegeven, mag misschien veelzeggend heten.
Wat vermeldenswaard is omdat er recent werk van is gemaakt, bij wijze van Zuid-Afrikaans geschenk voor de jarige schrijver: de Zuid-Afrikaanse vertaler Daniel Hugo heeft uit de 'zelfbloemlezing' Een beeld van jou. Gedichten over de liefde (2016) een kleine selectie gemaakt. Het is niet minder dan Hertmans' introductie als dichter in het Afrikaans (zie 'Ontschoten woorden'). De prozaïst maakte in Zuid-Afrika al eerder zijn debuut met Oorlog en terpentyn (Protea Boekhuis, 2016, vertaling door Daniel Hugo).

Aanzetten voor deze beschouwing verschenen in een ruwe versie in Literatuur. Met collega's van de vakgroep Vertalen, Tolken en Communicatie en de onderzoeksgroep TRACE (Translation & Culture), met steun van Centrum voor Literatuur in Vertaling (UGent en VUB), is in de herfst van 2021 een (online) symposium gepland over Stefan Hertmans' werk in vertaling.
_Bronnen
  • Anne Marie Musschoot, 'Stefan Hertmans. Van fascinatie naar reflectie', in Ons Erfdeel 33 (1990) 1, p. 15-21.
  • Yves T'Sjoen, 'Nooit genoeg woorden voor het troosten van verandering. Over de poëzie van Stefan Hertmans', in Literatuur 19 (2002) 5, p. 274-276.
  • Idem, 'Het meest heldere, dat wat zich in elk ogenblik moeiteloos in zijn tegendeel kon keren. Nieuwe ordeningsprincipes. Twee lezingen van de bundelarchitectuur van Stefan Hertmans' Goya als hond', in Yves T'Sjoen, Stem en tegenstem: over poëzie en poëtica. Dubbelessays over hedendaagse Nederlandse poëzie. Amsterdam: Atlas 2004, p. 79-88.
  • Bart Vervaeck, 'Stefan Hertmans', Kritisch lexicon van Nederlandstalige moderne literatuur. H. Brems, T. van Deel en A. Zuiderent (red.). Groningen: Martinus Nijhoff 2000.
Kwintessens
Yves T'Sjoen (°1966) is hoogleraar moderne Nederlandse literatuur (Universiteit Gent) en voorzitter van het Arkcomité van het Vrije Woord.
_Yves T'Sjoen -
Meer van Yves T'Sjoen

_Recent nieuws

Bekijk alle nieuwe berichten

_Populair nieuws

Bekijk meer populair nieuws