11 juni 2025
Darwin in de achtertuin
Menno Schilthuizen is een evolutiebioloog die bovendien ook vlot en boeiend schrijft. Hij heeft al enkele zeer lezenswaardige boeken over evolutie op zijn naam staan en nu is er 'Darwin in de achtertuin’ waarin Schilthuizen je gidst door je eigen woonomgeving en vertelt over het doorgaans kleine leven dat je daar, binnen handbereik en onder je neus, kunt aantreffen.
Hij roept de lezers op de eerste plaats hartstochtelijk op om meer en beter te kijken naar het leven rondom hen, om zelf onderzoeker te worden, een ware "urbane buurtwetenschapper”, om op ontdekkingstocht te gaan in je huis, tuin, straat en alzo zelfs - wie weet - nieuwe soorten te ontdekken. Dat laatste is mogelijk want jaarlijks worden duizenden nieuwe insectensoorten ontdekt. Het kan en mag ook een nieuwe schimmel zijn! Tot nu toe zijn er 150.000 schimmelsoorten beschreven, terwijl geschat wordt dat er enkele miljoenen soorten van bestaan. Dat schept mogelijkheden, al is het niet hetzelfde als het ontdekken van een continent, maar toch… Eert het kleine.
Het boek bevat tal van wetenswaardigheden en is doorspekt met persoonlijke, soms zeer hilarische anekdotes. Hoe de auteur bijvoorbeeld als kind een volgens hem zeer vervuilende voetbalploeg in zijn woonomgeving via vandalisme failliet wou maken! Voor mij persoonlijk bevat de lectuur veel herkenbaars: ik heb een tuin en door middel van een bonte verscheidenheid aan planten wil ik zoveel mogelijk beestjes lokken omdat al dat leven me fascineert. Die fascinatie was er van kindsbeen af: toen ik zeven was, exploiteerde ik de “Vlaamse Zoo”. Ik had te bezichtigen beestjes in bokalen, schaaltjes, potjes allerhande: loopkevers, pissebedden, duizendpoten, slakken, noem maar op. Een emmertje mieren. Een kuipje met salamanders, dikkopjes, zelfs muggenlarven. Op een ochtend was mijn lieveheersbeestje weg: zijn kooi - een luciferdoosje - bleek een beetje opengeschoven. Dat kevertje leek me met zijn frêle pootjes niet bij machte dit zelf voor mekaar te krijgen dus dacht ik in de ontsnapping de hand van de almachtige te zien. Jawel: “onze lieve Heer”! Betrof het immers niet een beestje waarmee hij met de hoofdletter, blijkens die naam, een bepaalde band had? Gods toorn bleef gelukkig vrij beperkt, ik heb toen niets opgevangen over een tsunami of helse orkaan. Schilthuizen vertelt hoe hij de wereldberoemde entomoloog Edward Wilson mocht interviewen die zei: “Alle kinderen hebben een bug period - ik ben hem alleen nooit ontgroeid”. Voor Schilthuizen geldt hetzelfde. Voor mij eigenlijk ook, één van de redenen waarom dit boek me zo aanspreekt.
Schilthuizen beschrijft hoe nu makkelijker dan ooit voordien beestjes te determineren zijn via apps. Vroeger werd meestal een dier gedood om het nader te kunnen bekijken. Een vogel met een bijzondere roep? Even afknallen om te kunnen onderzoeken. Maar nu hoeft men enkel maar een plaatje van de vogel te schieten. Een insect “scan” je zo met je mobieltje, makkelijk zat! Wil men insecten echter zeer precies determineren dan moet men meestal diepgaander te werk gaan: men dient de pudeur te overwinnen en alle aandacht te richten op het geslacht van het beestje. Schilthuizen doet nauwgezet uit de doeken hoe hij een kortschildkevertje - dood uiteraard - aan dit onderzoek onderwerpt én prepareert zodat het specimen bewaard kan worden voor het nageslacht. Van die bepaalde keverfamilie komen er meer dan honderd soorten voor die haast enkel door de vorm van het penisje van elkaar te onderscheiden zijn. De auteur beschrijft in detail dit “ambachtelijk proces”, dat hij ondertussen tot in de vingertoppen beheerst: naar eigen zeggen heeft hij al die jaren “zo’n 50.000 insecten” geprepareerd. Zo kun je dus zelf, als je een beetje geluk hebt, een nieuwe soort ontdekken, zij het met een degelijke microscoop, een goed pincet en een zeer vaste hand.
Dit boeiend boek gaat echter over zoveel meer. Het is een echte grabbelton. Over eilandbiogeografie: elk stadspark is immers een eiland in een zee van beton. En hoe je de evolutie kunt betrappen! Er zijn spinnensoorten die hun oeroude drang naar donkere woonplekken hebben opgegeven en nu hun uitvalbasis nabij lichtbronnen hebben omdat daar hun prooidiertjes, zoals motten, zich ophouden: stedelijke spinnen doen dit, maar hun landelijk levende soortgenoten doen dit veel minder. En daar stopt het niet (evolutie is altijd in beweging): sommige motten - stadsmotten om het zo te stellen - beginnen daarop lichtbronnen te mijden. Hoe het zaad van paardenbloemen in steden verandert, zwaarder wordt zodat het niet zo ver kan zweven wat in die stenen jungle een goede strategie is: beter te landen nabij de moederplant, daar was immers zeker aarde.
Veel aandacht schenkt Schildhuizen ook aan de nefaste rol van het verkeer: hoe gigantisch de cijfers zijn van de verkeersslachtoffers klein en groot. Ook menselijk afval speelt een rol in het leven van vele dieren: weggeworpen blikjes en flesjes blijken dodelijke vallen voor vele beestjes. En dode beestjes lokken… meer beestjes. Maar zwerfvuil wordt door bepaalde vogels, zoals meerkoeten, dan weer gewaardeerd als zijnde zeer degelijk bouwmateriaal.
Dit boek wemelt van verrassende bedenkingen en inzichten en maakt de lectuur ervan spannend en afwisselend. Schilthuizen demonstreert een eerlijke en heldere kijk op het leven rondom ons. Zo ging ooit een reeks foto’s viraal: te zien waren twee zwaluwen, waarvan één doodgereden op de weg lag terwijl de andere zwaluw geagiteerd rondom het lijkje bewoog en het fladderend leek vast te willen pakken keer op keer, alsof het wou helpen. Die foto’s gingen de wereld rond en iedereen vond het hartverscheurend hoe die arme vogel zijn soortgenoot wou helpen, een “vogelliefdestragedie” dacht men te zien. Al dat gevleugeld verdriet! Maar een ornitholoog vond een nuchtere verklaring voor dat gedrag: dit bleek gewoon “necrofiel diergedrag”, wat bij meerdere vogelsoorten voorkomt: een dode vogel, liefst met het achterwerk ietwat omhoog, lijkt voor een mannetje een bereidwillige paringspartner. Die zwaluw had andere plannen… De belangrijke les, zo beweert Schilthuizen, is “dat in de natuur begrippen als goed en kwaad, of natuurlijk en onnatuurlijk, niet bestaan; zulke concepten bestaan alleen in ons hoofd”. Dat lijkt me zeer waar.
Opvallend en geruststellend is het feit dat Schilthuizen zich nooit inlaat met liederlijke poëtische vrijheid als het gaat om het beschrijven van dieren en hun gedrag. Het lijkt me nu een mode - een kwalijke bovendien - om in allerlei levensvormen, zoals wolven, bijen, bomen, eencelligen en dies meer, sterk en typisch menselijk gedrag te zien, alsof we te maken hebben met kleine mensjes alom, die niet zelden als intelligenter, liever en zelfs natuurlijker dan de mens worden beschouwd. Dit wordt gretig geloofd door mensen die beweren de hele natuur plus toch ook een beperkt deel van de mensheid geweldig te vinden, zeer interessant ook, maar die niet in staat zijn een salamander van een hagedis te onderscheiden, die in elke zweefvlieg een moordlustige wesp zien en “mama” zeggen tegen de natuur. Zij zien alom spelende dieren, wijze dieren, brave dieren, natuurlijke intrinsieke goedheid. Schilthuizen onthoudt zich van zulke dwaasheden. Op één enkel keertje na, zo tegen het einde van het boek aan, wanneer hij oproept al die nabije beestjes te waarderen: “Dieren en planten koesteren geen wrok, zij tolereren ons, vergeven ons en blijven met ons samenleven.”
Die dieren en planten kennen inderdaad geen wrok, maar ook geen genade, geen spijt en geen dank omdat ze van zulke dingen geen benul hebben. Menige winter heb ik thuis de vogeltjes in de buurt bijgestaan met voedselbedeling, een trippelend buffet elke dag veilig op het terras (pinda’s, zonnebloempitten, kruimels, zorgvuldig zelfbereide klokhuizen): ik heb daar na al die jaren tot nog toe niet één keer een glimp van dank of erkenning voor gekregen, geen knipoog van een vink, geen schouderklop van een roodborst, geen bees van een mees. Dit boek is een stevige aanrader, koppelt leesplezier elegant aan kennisoverdracht en vindt, zo hoop ik, vele lezers.
Dirk Ooms
Meer van Dirk Ooms
Dirk Ooms