27 februari 2020
Dood doet leven. Waarom praten over het einde gelukkiger maakt
Ik krijg meer en meer de indruk dat schrijven over ziek zijn, ongeneeslijk ziek zijn en de dood ‘in’ zijn. Schrijf er een boek over, zet ‘dood’ in je titel en je komt gegarandeerd in de rekken van de boekhandel terecht.
Het boek van Jeroen Terlingen, ‘Dood doet leven’, is zo’n boek. Het ligt hier al lang klaar om te lezen. Ik begon er keer op keer in met frisse moed, legde het na hoofdstuk vier weer opzij. Uiteindelijk ploegde ik me erdoor.
De auteur, vakbondsjournalist, redacteur van Vrij Nederland en docent journalistiek specialiseerde zich als het ware in de ‘naderende dood’. We moeten erover spreken, erover ‘communiceren’, betoogt hij - want dan wordt de kwaliteit van ons levenseinde beter. Spreken over de dood maakt de dood als het ware aanvaardbaar, bijna een vriend die aan de deur staat, klaar om binnen te komen. Een vriend die welkom is omdat je ‘hem’ durfde te bespreken.
De auteur, vakbondsjournalist, redacteur van Vrij Nederland en docent journalistiek specialiseerde zich als het ware in de ‘naderende dood’. We moeten erover spreken, erover ‘communiceren’, betoogt hij - want dan wordt de kwaliteit van ons levenseinde beter. Spreken over de dood maakt de dood als het ware aanvaardbaar, bijna een vriend die aan de deur staat, klaar om binnen te komen. Een vriend die welkom is omdat je ‘hem’ durfde te bespreken.
De auteur sluit zich in visie aan bij een Belg. Samen met Herman De Dijn besluit hij dat onze ‘maakbare’ samenleving de dood niet meer kennen wil en dus ook niet meer toelaat. De dood wordt als het ware doodgezwegen. Een samenleving in ‘verbinding’, een zorg met een hoog communicatief gehalte (soms lees ik zelfs tussen de lijntjes ‘knuffelgehalte’), zorgverleners die daartoe opgeleid zijn zullen en kunnen het verschil maken. Sterven zal weer worden zoals vroeger, toen het wél nog bij het leven hoorde.
Ik heb er 165 bladzijden lang mijn bedenkingen bij, tussen het Vooraf en de Verantwoording. Nergens lees ik het woord ‘keuzevrijheid’ en ‘zelfbeschikking’. Ik heb niet het gevoel dat de patiënt centraal staat in dit communicatiemodel. Communicatie tijdens de ziekte, nog uitgepuurd in de fase van palliatieve zorg, is het toverwoord. Volgens de auteur kan een doula dé ultieme oplossing zijn. Iemand die de patiënt bijstaat in die laatste levensfase, ook als steun en toeverlaat voor de naasten. Iemand die zijn/haar weg kent in de bureaucratie, thuis is in zingeving en de antwoorden erop. Iemand ook die weet wat het is om afscheid te nemen en te rouwen. Kort samengevat: een doula is een ervaringsdeskundige met de nodige filosofische, medische en juridische knowhow. Alleen weet ik niet of die doula in de specialisatie ‘zingevingsvragen’ ook keuzevrijheid toelaat op het levenseinde? Of de keuze voor euthanasie alleen bij de maakbare samenleving hoort of ook een essentieel onderdeel (een keuze) kan zijn in een samenleving in verbondenheid.
Een boek dat me zeer regelmatig opstandig deed opspringen uit mijn leeszetel. Waarom? Omdat – mijn besluit, niet dat van de auteur – een verbindende samenleving en de beste zorg ook ‘loslaten’ kan betekenen en ‘laten gaan’. Omdat het mogelijk moet zijn een afspraak met de dood te maken.
Meer van Jacinta De Roeck