17 november 2022
Het kwartet. Hoe vier vrouwen de filosofie tot leven wekten.
De oorspronkelijke titel luidt "Metaphysical Animals" en het is meteen duidelijk waarom men voor de vertaling niet gekozen heeft voor ‘metafysische dieren’: wie koopt of leest er nu een boek met zo’n titel? Nochtans raakt die de essentie van het boek, maar daarover straks meer.
Van de vier vrouwen in kwestie zal allicht enkel Iris Murdoch (1919-1999) bekend zijn, hier bij ons althans bij een beperkt en wat ouder publiek, en dan nog vooral voor haar romans – ze schreef er in totaal 26 – veeleer dan voor haar al bij al vrij beperkt filosofisch werk. Ik las in 2010 met veel genoegen haar Metaphysics as a Guide to Morals (1992), lees mijn commentaar hier.
Wat dit boek zo boeiend maakt, is de inkijk die we krijgen in een van de meest woelige periodes uit onze geschiedenis, namelijk de eerste helft van de 20ste eeuw, en dan vooral de tijd van de Tweede Wereldoorlog, meer bepaald in Groot-Brittannië, en dan inzonderheid aan de twee grote universitaire centra, Cambridge en Oxford, gezien vanuit de situatie van de vrouw. Die situatie is sindsdien grondig veranderd: vandaag zijn de mannelijke universiteitsstudenten hier bij ons licht in de minderheid, en in sommige richtingen is het aantal vrouwelijke studenten een grote meerderheid. Ook bij het academisch personeel is het aantal vrouwen sterk gestegen, maar nog steeds een duidelijke minderheid. Voor WO II waren er nauwelijks vrouwen aan de universiteiten: ze werden in de regel niet eens toegelaten.
De vier dames in dit boek zijn dus pioniers geweest, eerst als student, dan als professor, en ook als filosoof. Hun lotgevallen worden hier in minutieus detail uit de doeken gedaan, evenwel zonder ooit te vervelen. De auteurs zijn daarvoor zowel te rade gegaan bij bevoorrechte getuigen als in de publicaties van de vier betrokken, maar vooral in de verschillende archieven. Het resultaat is verbluffend. Als lezer maak je de grote geschiedenis en de petite histoire mee vanop de eerste rij. Bovendien krijg je van de twee auteurs, zelfs ook universitaire filosofen, gedegen inzichten mee in de evolutie die de filosofie vooral aan de Britse universiteiten doormaakte in die eerste helft van de 20e eeuw. De rol die de oorlog daarin heeft gespeeld is opmerkelijk maar niet verwonderlijk: bijna alle filosofiedocenten hebben dienst genomen en zijn zeer actief betrokken geweest in de strijd, velen zijn gesneuveld of verminkt; de anderen waren gewetensbezwaarden. Murdoch en haar vriendinnen hebben een sleutelrol gespeeld in de bekendmaking van de ideeën van de continentale filosofie, vooral het existentialisme en de fenomenologie in de Britse universitaire kringen. Ze vormden ook de kern van het verzet tegen de Angelsaksische analytische filosofie.
Dat blijkt uit de (Engelse) titel van dit boek: Metaphysical Animals, de term die ‘het kwartet’ gebruikte voor de mens. Waar de analytische filosofie veeleer de nadruk legt op animals, voegen zij er het noodzakelijke epitheton metaphysical aan toe: de mens laat zich niet definiëren door de positieve wetenschap en het logisch positivisme, of toch niet uitsluitend daardoor. Volgens hen (en een aantal mannelijke medestanders) zijn er more things in Heaven and Earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy (Hamlet, I, 5). Het lijkt me niet vergezocht om een van de aanleidingen daarvoor te situeren in hun Sitz im Leben als vrouw, terwijl een andere ontegensprekelijk de confrontatie was met de verschrikkingen van het rauwe kwaad van het nazisme en andere totalitaire regimes. De term metaphysical kan men allicht het best in die zin interpreteren, dus niet als een verwijzing naar enige bovennatuurlijke werkelijkheid of een persoonlijke God, maar naar een dimensie van het menselijke bestaan die uitgedrukt wordt in ‘humane’ termen van literatuur, kunst, psychologie en filosofie (in de klassieke betekenis, niet in analytische zin).
De vraag is dan natuurlijk wat de werkelijkheids- en waarheidswaarde is van dergelijke uitspraken, bijvoorbeeld over God, ethiek en metafysica, die de door de logisch positivisten verworpen worden als niet-verifieerbaar en dus ‘onzin’, of ‘onbespreekbaar’ (Wittgenstein). Vooral in de moraalfilosofie is dat vanzelfsprekend cruciaal. Wat is goed en kwaad? Wie bepaalt dat, en op welke grond? Zelfs de formulering van Kant, namelijk dat een morele norm goed is indien die als universele norm kan gelden, loopt op dat punt mank. Want wie bepaalt dan wat als universele norm mag gelden, en op welke grond? Onze dames hebben met dat probleem geworsteld tot het einde van hun dagen, net zoals wij nog elke dag doen. Zelfs als men stelt dat het ‘de mensheid’ is die bepaalt wat goed en kwaad is, blijft de knagende vraag naar de grond van de zaak. De mensheid heeft een aantal principes vastgelegd, bijvoorbeeld in de Universele verklaring van de rechten van de mens. Maar niet iedereen aanvaardt die, of interpreteert die op dezelfde manier. En voor de opstelling ervan is men uitgegaan van waarden die ‘algemeen erkend’ zijn. Maar wat betekent dat precies, en welke waarde heeft een dergelijke aanname?
Wij blijven zoeken naar ene diepere grond. Godsdiensten vinden die in door bovennatuurlijke wezens geopenbaarde waarheden, maar dat veronderstelt het bestaan van dergelijke wezens en van hun actieve communicatie met hun schepping, wat voor velen een onoverkomelijk bezwaar is en blijft. Misschien moeten we ons noodgedwongen tevredenstellen met principieel tijdelijke waarheden, zoals in het domein van de wetenschappen, tot we op grond van nieuwe inzichten of van nieuwe gegevens tot betere inzichten komen. Dat betekent niet dat onze verworven morele inzichten niet waar of algemeen-geldig zouden zijn, maar enkel dat ze niet absoluut zijn, omdat ze niet gebaseerd zijn op absolute gronden, maar op weliswaar feilbaar maar voortschrijdend gezamenlijk menselijk inzicht. Een dergelijke houding zal niet iedere zoekende geruststellen, maar ze is verkiesbaar boven elke absolute aanname, die onvermijdelijk een geloofsact inhoudt, en een zeer reëel gevaar op fanatisme en geweld tegenover de medemens.
Met dit boek hebben de beide auteurs een ongemeen boeiende historische schets geschreven van belangrijke figuren uit een van de meest prangende periodes uit onze beschavingsgeschiedenis, en ons daardoor in staat gesteld om niet alleen diepere inzichten te verwerven in de grote intellectuele en morele uitdagingen waarvoor zij stonden, zowel op persoonlijk vlak als universeel, maar ook wijze lessen te ontvangen uit de wijze waarop zij deze uitdagingen tegemoet getreden zijn.
De vertaling door Rogier van Kappel en Ruud van de Plassche is voorbeeldig over de hele lijn.
Karel D’huyvetters
De vertaling door Rogier van Kappel en Ruud van de Plassche is voorbeeldig over de hele lijn.
Karel D’huyvetters
Dit boek werd eveneens besproken door Paul Van Aelst:
https://humanistischverbond.be/kritisch-lezen/846/het-kwartet/
Meer van Karel D'huyvetters
https://humanistischverbond.be/kritisch-lezen/846/het-kwartet/